ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.J. Janssen
- R.C. Stam
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na herbeoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 19 augustus 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1 september 1997 ziek is door linker schouderklachten, ontving een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij medische rapporten zijn ingediend, werd zijn arbeidsongeschiktheid per 6 november 2003 vastgesteld op 65-80%, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 22 september 2006 was appellant niet aanwezig, noch zijn gemachtigde, mr. Th.A.J. van der Wouw, die zich op het laatste moment ziek meldde. Het verzoek om uitstel werd afgewezen. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder rapporten van een neuroloog en een pijnteam. De Raad concludeert dat er onvoldoende grond is voor verdergaande beperkingen dan door het Uwv vastgesteld. De ondersteunende functie van de linker arm is nog aanwezig, en er is geen afdoende basis voor een urenbeperking.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de arbeidskundige schatting voldoende onderbouwd is. Er zijn geen termen aanwezig voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter en J.J. Janssen als griffier, op 3 november 2006.