ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4281 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op basis van inkomen in referteperiode

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1949, sinds 1 juli 1998 algemene bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 26 januari 2004 diende zij een aanvraag in voor een langdurigheidstoeslag, welke op 15 maart 2004 door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten werd afgewezen. Het College stelde dat appellante gedurende de referteperiode van 60 maanden inkomsten uit arbeid had ontvangen, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag zoals gesteld in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de WWB. De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep tegen deze afwijzing op 1 juni 2005 ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 19 september 2006 heeft appellante aangevoerd dat haar inkomsten uit arbeid volledig op de bijstandsuitkering zijn gekort en dat zij zich gestraft voelt voor haar werkwillige houding. Tevens stelde zij dat zij door (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is tot betaald werk. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellante van begin 1999 tot 1 april 2001 gemiddeld 16 uur per week als alphahulp heeft gewerkt, met een inkomen van circa f 600,-- per maand. Dit inkomen staat in de weg aan de verlening van de langdurigheidstoeslag, ongeacht het feit dat appellante langdurig afhankelijk is van bijstand.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2006.

Uitspraak

05/4281 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 juni 2005, 04/762 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 oktober 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2006. Appellante is verschenen. Het College heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante, geboren in 1949, ontvangt sedert 1 juli 1998 algemene bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
Op 26 januari 2004 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB.
Bij besluit van 15 maart 2004 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het College bij besluit van 11 mei 2004 ongegrond verklaard. Daarbij is - kort gezegd - overwogen dat appellante gedurende de in aanmerking te nemen periode van 60 maanden enige jaren inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en daarom niet voldoet aan het gestelde in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de WWB.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 11 mei 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar inkomsten uit arbeid destijds volledig op de lopende bijstandsuitkering zijn gekort, dat zij het gevoel heeft thans gestraft te worden voor haar werkwillige houding destijds en dat zij thans vanwege (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is tot het verrichten van betaald werk.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die:
a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat
niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als
bedoeld in artikel 34 heeft;
b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband
met arbeid heeft ontvangen;
c. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode naar het oordeel van het college
voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en
aanvaarden, en;
d. na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden
niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen.
Artikel 36, derde lid, van de WWB bepaalt dat de langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop een periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
is bereikt.
Een en ander houdt in dat de ingangsdatum van de langdurigheidstoeslag de peildatum is waarop de periode van
60 maanden (hierna: referteperiode) is bereikt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld dwingt artikel 36 van de WWB er niet toe om de datum, waarop de aanvraag is gedaan, als peildatum aan te merken. Voor een in 2004 gedane aanvraag geldt 1 januari 2004 als eerst mogelijke peildatum. Nu het in de systematiek van de hier aan de orde zijnde wettelijke regeling gaat om een eenmalige, jaarlijkse op aanvraag toe te kennen toeslag, is voor de toetsing van het besluit op bezwaar ter zake bepalend of gezegd kan worden dat de betrokkene op 1 januari 2004 dan wel (uiterlijk) ten tijde van het nemen van dat besluit gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden heeft voldaan aan de in artikel 36, eerste lid, van de WWB gestelde voorwaarden. De Raad verwijst in dit verband nog naar zijn uitspraak van 4 juli 2006, LJN: AY0263.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat appellante van begin 1999 tot 1 april 2001 gemiddeld 16 uur per week als zogeheten alphahulp werkzaam is geweest en daaruit circa f 600,-- per maand aan inkomsten heeft ontvangen. Gelet op artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de WWB staat reeds dit gegeven in de weg aan verlening van de gevraagde langdurigheidstoeslag. Het feit dat appellante langdurig afhankelijk is van bijstand en met haar inkomsten - die steeds volledig op de bijstandsuitkering in mindering zijn gebracht - nimmer boven het bijstandsniveau is uitgekomen kan daaraan niet afdoen. Dit betekent in dit kader immers niet meer of minder dan dat aan het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onderdeel a is voldaan, hetgeen op zichzelf onvoldoende is om voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen. Dat appellante door de GGD sedert medio 1999 gedeeltelijk en inmiddels, naar zeggen van appellante, al geruime tijd geheel arbeidsongeschikt is bevonden, kan appellante evenmin baten nu die omstandigheid op zichzelf geen aanspraak op langdurigheidstoeslag schept. Ook hetgeen appellante onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 juli 2006, LJN: AY0161 heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel aangezien het in dit geval, anders dan in evengenoemde uitspraak, niet gaat om zeer geringe inkomsten uit arbeid van zeer korte duur.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.