ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5053 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AWBZ en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 27 april 2005. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar vader en bewindvoerder, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van de uitspraak die betrekking had op de toekenning van een persoonsgebonden budget voor verpleging en verzorging door de onderlinge waarborgmaatschappij Univé Zorg U.A. Het verzoek om herziening is ingediend op basis van feiten en omstandigheden die volgens verzoekster niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak. De Raad heeft echter vastgesteld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden al vóór de uitspraak van 27 april 2005 bekend waren bij verzoekster en haar bewindvoerder. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft verder opgemerkt dat de meeste van de aangevoerde feiten al eerder zijn beoordeeld in de uitspraak van 27 april 2005. Het verzoek om herziening is in wezen een verzoek om een hernieuwde behandeling van het hoger beroep, wat niet de bedoeling is van het bijzondere rechtsmiddel van herziening. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening dan ook afgewezen, zonder grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/5053 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
inzake de uitspraak van de Raad van 27 april 2005, 04/3444 AWBZ,
in het geding tussen:
verzoekster
en
de onderlinge waarborgmaatschappij Univé Zorg U.A., gevestigd te Alkmaar (hierna: Univé)
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft haar vader, tevens bewindvoerder, [naam bewindvoerder] verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 april 2005, 04/3444 AWBZ.
Univé heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2006. Namens verzoekster is verschenen [naam bewindvoerder], bijgestaan door mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Utrecht. Univé is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Bij de uitspraak van 27 april 2005 heeft de Raad bevestigd, voor zover aangevochten, de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 11 mei 2004 op het beroep van verzoekster tegen het besluit van Univé van 19 september 2003. Bij het besluit van 19 september 2003 heeft Univé gehandhaafd het besluit van
20 november 2002 inzake de toekenning van een persoonsgebonden budget voor verpleging en verzorging voor het jaar 2003.
De Raad stelt vast dat, voor zover hetgeen namens verzoekster is aangevoerd al betrekking heeft op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 27 april 2005, deze feiten en omstandigheden bij (de bewindvoerder van) verzoekster ook vóór die uitspraak bekend waren. Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
De Raad merkt nog op het merendeel van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden reeds betrokken is geweest in de beoordeling die heeft geleid tot de uitspraak van 27 april 2005. Mede gelet hierop houdt het voorliggende verzoek om herziening in wezen een verzoek in om een hernieuwde behandeling van het hoger beroep. Het - bijzondere - rechtsmiddel van herziening is daarvoor echter niet bedoeld.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.