ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6831 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 november 2004, waarin het beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. De intrekking vond plaats per 19 februari 2003, na een besluit van het Uwv op 7 augustus 2003, waarin het bezwaar van appellante tegen deze intrekking werd afgewezen. Appellante had een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 11 oktober 2006 geoordeeld dat appellante in hoger beroep dezelfde gronden aanvoert als in de eerdere procedure, maar dat zij haar grieven tegen de medische beoordeling niet heeft onderbouwd met relevante medische gegevens. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en dat er een deugdelijke heroverweging heeft plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

04/6831 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 november 2004, 03/1003 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij de Hout- en Bouwbond CNV te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2006. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 19 februari 2003 heeft ingetrokken.
Het Uwv heeft bij besluit van 7 augustus 2003 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen de intrekking ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid van appellante, zoals die is vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Wat betreft de door appellante gestelde medische noodzaak voor een urenbeperking overweegt de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft onderbouwd waarom daartoe geen grond bestaat. Het beroep van appellante op de inhoud van het rapport van de psychiater J.J.W.M. van Wely van 24 juli 1995, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen. Ook het beroep van appellante op de Eindrapportage reïntegratietraject van 24 juni 2004 kan haar niet baten, nu de reïntegratiedeskundige de noodzaak van een urenbeperking motiveert met de zorg die appellante heeft voor haar kinderen. De gezinssituatie is echter niet relevant voor de toepassing van de WAO. De rechtbank overweegt voorts dat de belasting die optreedt in de appellante voorgehouden functies de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid niet te boven gaat. Ook wat betreft ervaring en opleidingsniveau zijn de functies volgens de rechtbank passend te achten, terwijl er geen aanleiding is gezien het opleidingsniveau van appellante te veronderstellen dat zij niet in staat zou zijn een interne praktijkopleiding, gericht op het uitoefenen van de betreffende functies, te volgen. Dat appellante in het verleden onder meer wegens polsklachten is uitgevallen als productiemedewerkster brengt niet mee dat zij niet geschikt zou zijn voor de geduide functies. In de FML is geen beperking hiervoor aangenomen, nu die klachten zich al geruime tijd niet meer voordoen en er geen indicatie is dat deze klachten zullen terugkeren. Vergelijking van de geduide functies met de maatgevende arbeid gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu enkel ter beoordeling voorligt of de geduide functies binnen de vastgestelde belastbaarheid vallen. De rechtbank concludeert dat appellante met haar krachten en bekwaamheden in staat moet worden geacht om op
19 februari 2003 de geduide functies te verrichten. Gezien het loon dat zij met die functies kan verdienen resteert een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%, zodat de uitkering terecht en op goede gronden is ingetrokken, aldus de rechtbank.
De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie dezelfde gronden heeft aangevoerd als in beroep. Zij heeft haar grieven tegen de medische beoordeling niet onderbouwd met medische gegevens die betrekking hebben op haar gezondheidstoestand op de datum in geding. De Raad acht de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd en nader toegelicht, terwijl een deugdelijke heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft voor het overige ten volle de overwegingen en het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor weergegeven. De Raad concludeert dan ook dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en
M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.J. Janssen.
MK