ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0149
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J. Janssen
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en de toepassing van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellant, die als productiemedewerker werkte, was op 20 juli 2001 uitgevallen door rugklachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv kende hem een WAO-uitkering toe, maar appellant was het niet eens met de mate van arbeidsongeschiktheid die het Uwv had vastgesteld. Hij stelde dat hij volledig beperkt was in zijn functioneren en dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot arbeid had.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 oktober 2006 behandeld. Tijdens de zitting op 30 augustus 2006 was appellant niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad overwoog dat appellant zijn standpunt niet had onderbouwd met medisch objectiveerbare gegevens, waardoor er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de medische rapportages zorgvuldig waren opgesteld en dat de arbeidskundige grondslag van het besluit voldoende inzichtelijk was gemaakt.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige verslaglegging en motivering bij het gebruik van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) in arbeidsongeschiktheidszaken.