ECLI:NL:CRVB:2006:AY8706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6014 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering met betrekking tot niet-verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 september 2005. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 september 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in deze procedure werd bijgestaan door haar vertegenwoordiger. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen die aan appellante waren verleend op basis van de Algemene bijstandswet (Abw).

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle had op 9 juli 2004 besloten om de bijstand van appellante over verschillende periodes te herzien en terug te vorderen, omdat zij volgens het College niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen deze besluiten. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 9 juli 2004, maar het College verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een echtscheiding, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het College terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inhoudelijke gronden van appellante niet aan de orde konden komen, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden.

Uitspraak

05/6014 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 september 2005, 05/385 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2006. Appellante is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Brug, werkzaam bij de gemeente Zwolle.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 9 juli 2004, verzonden 13 juli 2004, heeft het College de aan appellante verleende bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) herzien (lees: ingetrokken) over de periodes van 8 januari 2001 tot en met 22 juli 2001, van 1 augustus 2002 tot en met 30 september 2002, van 30 april 2003 tot en met 31 mei 2003 en van 1 juli 2003 tot en met 30 september 2003 en de over die periodes gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.868,82 van appellante teruggevorderd.
Voorts heeft het College bij drie separate besluiten van 13 juli 2004 met toepassing van artikel 14a, eerste lid, van de Abw aan appellante boetes opgelegd ter hoogte van € 594,--, € 506,-- en € 45,--.
Appellante heeft tegen de besluiten van 9 juli 2004 en 13 juli 2004 bezwaar gemaakt bij brief van 6 september 2004 waarvan het College de ontvangst op 7 september 2004 heeft bevestigd.
Bij besluit van 28 februari 2005 heeft het College het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet-verschoonbare, termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 februari 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat er - onder meer in verband met haar echtscheiding - veel in haar leven speelde toen zij de besluiten van 9 juli 2004 en 13 juli 2004 ontving en die besluiten niet begreep. Verder heeft zij inhoudelijke gronden tegen de intrekking en de terugvordering van de haar verleende bijstand en de haar opgelegde boetes aangevoerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 9 juli 2004 en 13 juli 2004 en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, zodat het College het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad verwijst kortheidshalve naar de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen komt neer op een herhaling van de in eerste aanleg ingebrachte gronden en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Aan een bespreking van de inhoudelijke gronden van appellante tegen de intrekking en de terugvordering van de haar verleende bijstand en de haar opgelegde boetes komt de Raad dan ook niet toe.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken op 19 september 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
EK3008