ECLI:NL:CRVB:2006:AY8292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4884 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van hoofdverblijf en huisbezoeken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 18 maart 2004 een aanvraag ingediend voor bijstand, die door het College op 21 juni 2004 was afgewezen. Het College baseerde deze afwijzing op bevindingen van huisbezoeken die in mei 2004 waren uitgevoerd, waaruit zou blijken dat appellant zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Appellant stelde echter dat hij al lange tijd op dat adres woonde en dat hij eerder bijstand had ontvangen op basis van dezelfde woonlocatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de bevindingen van het huisbezoek niet voldoende waren om te concluderen dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De Raad wees op het feit dat appellant jarenlang bijstand had ontvangen op dat adres en dat er aanwijzingen waren dat hij daadwerkelijk op dat adres woonde, zoals persoonlijke spullen van zijn kinderen. Bovendien werd opgemerkt dat appellant analfabeet was en moeite had met de Nederlandse taal, wat mogelijk heeft geleid tot miscommunicatie over zijn woonsituatie.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het College werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest het College het griffierecht van € 140,-- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

05/4884 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2005, 04/5063 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.M. van Angeren, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Angeren. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Mulder, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 21 juni 2004, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2004, heeft het College de aanvraag van appellant van 18 maart 2004 om toekenning van bijstand in aansluiting op de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet per 21 april 2004, afgewezen. Het College stelt zich op het standpunt dat het op grond van de bevindingen van in het kader van de beoordeling van deze aanvraag in mei 2004 afgelegde huisbezoeken niet aannemelijk is dat appellant zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres aan [het adres 1] te Amsterdam. Omdat de woonsituatie onduidelijk is kan naar het oordeel van het College, gelet op artikel 17, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 september 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat hij al sinds jaar en dag in de woning aan [het adres 1] woont. Hij heeft in het verleden op dat adres al bijstand ontvangen, terwijl hem naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, in het kader waarvan een huisbezoek op hetzelfde adres heeft plaatsgevonden, óók weer bijstand is toegekend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat het College zijn standpunt dat onduidelijkheid is blijven bestaan over het hoofdverblijf van appellant, heeft gebaseerd op het feit dat appellant bij onaangekondigde huisbezoeken op 4 en 6 mei 2004 niet thuis is aangetroffen, alsmede op het verslag van het op 10 mei 2004 afgelegde huisbezoek, dat plaatsvond aansluitend aan een onderhoud van appellant en medewerkers van de Sociale dienst Amsterdam.
Anders dan het College en de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan het feit dat appellant op 4 en 6 mei 2004 niet thuis werd aangetroffen geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, gelet op de tijdstippen van de bezoeken (12.15 uur en 13.00 uur) en in aanmerking genomen dat appellant gehoor heeft gegeven aan de op 6 mei 2004 achtergelaten uitnodiging voor een onderhoud bij de Sociale dienst Amsterdam op 10 mei 2004.
De Raad is voorts van oordeel dat de bevindingen bij het op 10 mei 2004 afgelegde huisbezoek niet de conclusie rechtvaardigen dat niet aannemelijk is geworden dat appellant zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. Weliswaar was er op grond van de bevindingen aanleiding tot (enige) twijfel, in het licht echter van het feit dat appellant jarenlang bijstand op dit adres heeft ontvangen en gelet op het gegeven dat in de woning zaken zijn aangetroffen die duiden op daadwerkelijke bewoning door appellant (zoals spullen van zijn kinderen), had het op de weg van het College gelegen om een meer gedegen onderzoek in te stellen. De Raad overweegt in dit verband tevens dat het niet denkbeeldig is dat sprake is geweest van gebrekkige communicatie. Appellant is analfabeet en spreekt blijkens een rapportage van 18 februari 2002 wel redelijk Nederlands maar heeft problemen met het begrijpen van het Nederlands, wat kan hebben geleid tot enige discrepanties tussen de vooraf door hem gegeven beschrijving van de in de woning aanwezige spullen en de ter plaatse geconstateerde situatie.
Op grond van het vorenstaande en mede gelet op de zich bij de gedingstukken bevindende bescheiden die in het kader van de nieuwe aanvraag van 20 oktober 2004 zijn ingediend, is de Raad van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat appellant ook ten tijde hier van belang zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 23 september 2004 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
Het College zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal tevens besloten dienen te worden op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 september 2004;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.W.H. Peeters.
HE/1586