ECLI:NL:CRVB:2006:AY7904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6469 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit inzake vergoeding van hotelkosten in het kader van persoonsgebonden budget

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2006, stond de vraag centraal of het Zorgkantoor Midden-Brabant te Eindhoven terecht had geweigerd om hotelkosten te vergoeden in het kader van een persoonsgebonden budget. Betrokkene had op 27 juli 2004 een verzoek ingediend bij het Zorgkantoor om informatie over de mogelijkheid van vergoeding van kosten voor kortdurend verblijf, ongeacht de locatie. Het Zorgkantoor had hierop geantwoord dat hotelkosten niet onder de zorg vallen zoals bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het Zorgkantoor vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de mededeling van het Zorgkantoor van 27 juli 2004 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat het enkel informatie verstrekte en geen rechtsgevolg had. Hierdoor was het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten, met uitzondering van de beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 19 augustus 2004 en verklaarde het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 27 juli 2004 geheel niet-ontvankelijk. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit M.I. 't Hooft, H.J. de Mooij en J.N.A. Bootsma, met M. Renden als griffier.

Uitspraak

PROCES -VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op 16 augustus 2006 van de
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
meervoudige kamer
Zitting hebben: M.I. ’t Hooft, H.J. de Mooij en J.N.A. Bootsma
griffier: M. Renden
4e Zaak, reg.nr: 04/6469 AWBZ, inzake:
Zorgkantoor Midden-Brabant te Eindhoven (hierna: Zorgkantoor), verschenen bij gemachtigde mr. Y.C.M. van Iersel-de Groot,
tegen
[betrokkene] (hierna: betrokkene), niet verschenen.
Het Zorgkantoor heeft betrokkene op 27 juli 2004 desgevraagd schriftelijk meegedeeld dat het verblijf in een hotel niet behoort tot de zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de daarop gegronde regelgeving en dat hotelkosten niet voor vergoeding (in het kader van een persoonsgebonden budget) in aanmerking komen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Zorgkantoor bij besluit van 19 augustus 2004, voor zover dat ziet op hotelkosten, ongegrond verklaard; voor het overige is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 27 oktober 2004, 04/1979, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 19 augustus 2004 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het Zorgkantoor opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en bepalingen gegeven omtrent griffierecht en proceskosten.
De Raad stelt vast dat het verzoek van betrokkene aan het Zorgkantoor, dat heeft geleid tot de kennisgeving van 27 juli 2004, er enkel toe strekt om informatie te verkrijgen over de vraag of er goedkeuring verleend zal worden voor kosten die verband houden met kortdurend verblijf, ongeacht de plek waar dit kortdurend verblijf plaats zal vinden. De strekking van dit verzoek mede in aanmerking genomen zijn de schriftelijke mededelingen van het Zorgkantoor, zoals vervat in de brief van 27 juli 2004, naar het oordeel van de Raad niet op rechtsgevolg gericht, maar behelzen deze slechts het geven van informatie. Aangezien geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stond tegen de brief van 27 juli 2004 niet de mogelijkheid van bezwaar open zodat het Zorgkantoor het bezwaar van betrokkene om die reden geheel niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Nu de voorzieningenrechter van de rechtbank de vernietiging van het besluit van 19 augustus 2004 op een geheel andere grond heeft gebaseerd zal de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, vernietigen, behoudens voor zover daarin is beslist omtrent de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in eerste aanleg. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren, het besluit van 19 augustus 2004 vernietigen en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van betrokkene geheel niet-ontvankelijk verklaren. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep beslist als volgt:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, behoudens voor zover daarbij is beslist omtrent griffierecht en proceskosten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 augustus 2004;
Verklaart het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 27 juli 2004 geheel niet-ontvankelijk
Utrecht, 16 augustus 2006
Waarvan proces-verbaal.
De plv. griffier. De fungerende voorzitter.
M. Renden M.I. ‘t Hooft
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.