ECLI:NL:CRVB:2006:AY6897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3895 TW, 04/3896 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde toeslag op basis van gemeenteraadslidmaatschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de terugvordering van te veel betaalde toeslag door het Uwv werd bevestigd. Appellante had een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) aangevraagd, maar het Uwv had bij de berekening van de toeslag rekening gehouden met de inkomsten van haar echtgenoot, die gemeenteraadslid was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht deze inkomsten had meegenomen in de berekening van de toeslag en dat appellante niet had aangetoond dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de inkomsten uit het gemeenteraadslidmaatschap als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt en dat het Uwv deze inkomsten correct had betrokken bij de vaststelling van de toeslag. Appellante had niet tijdig melding gemaakt van deze inkomsten, wat leidde tot een te hoge toekenning van de toeslag. De Raad stelde vast dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien de omissie van appellante niet leidde tot onaanvaardbare gevolgen.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct opgeven van inkomsten bij de aanvraag van toeslagen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De Raad bevestigde dat de terugvordering van het teveel betaalde bedrag een verplichting was en dat er geen aanleiding was voor matiging van het teruggevorderde bedrag. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2006.

Uitspraak

04/3895 TW en 04/3896 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 juni 2004, 03/549 en 03/963 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2006. Appellante is niet verschenen; voor het Uwv is verschenen W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 juni 2000 heeft het Uwv aan appellante op haar aanvraag een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) toegekend. Bij besluiten van 22 augustus 2002 wat 2000 betreft en bij besluiten van 19 september 2002 wat 2001 betreft heeft het Uwv de definitieve toeslag vastgesteld en het over die beide jaren teveel aan toeslag betaalde (in totaal € 6.991,37) van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 9 mei 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen die primaire besluiten gegrond verklaard en het totaal terug te vorderen bedrag nader vastgesteld op € 6.217,61. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd aangegeven dat het Uwv bij de berekening van de hoogte van de TW-toeslag terecht (éénmaal) rekening heeft gehouden met de inkomsten van de echtgenoot van appellante als gemeenteraadslid en dus terecht zowel de toeslag over de beide jaren heeft herzien als tot terugvordering van het aan appellante teveel betaalde is overgegaan.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat:
- in het kader van de TW geen rekening had mogen worden gehouden met de inkomsten uit het gemeenteraadslidmaatschap,
- de rechtbank ten onrechte geen antwoord heeft gegeven op de vraag of de wijze waarop de toeslag over de beide jaren is vastgesteld correct is geweest,
- geen herzieningsbesluit is genomen,
- aangezien de rechtbank ook overigens niets over het terugvorderingsaspect heeft overwogen, de aangevallen uitspraak gebrekkig is tot stand gekomen en
- het teruggevorderde bedrag behoort te worden gematigd, omdat het bestreden besluit onredelijk lang op zich heeft laten wachten.
De Raad overweegt als volgt.
De inkomsten uit het gemeenteraadslidmaatschap dienen naar het oordeel van de Raad te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking, in de zin van artikel 6, eerste lid, onder a, van de TW, gelezen in samenhang met de artikelen 2, aanhef en onder a, en artikel 5, eerste lid, van het Inkomensbesluit TW (zie in dit verband bij voorbeeld de uitspraken van de Raad, gepubliceerd in USZ 2006/147, RSV 1995/196, RSV 1987/157 en RSV 2003/138, alsook de toelichting bij artikel 3 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid, Stcrt. 1994/34, en de Nota van Toelichting bij het Besluit van 20 december 1993 tot wijziging van het Inkomensbesluit TW, Stb. 1993/745).
Te dien aanzien komt de Raad tot dezelfde conclusie als de rechtbank, zij het langs een iets andere, meer directe weg. Enige aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak is in dat verschil evenwel niet gelegen.
Anders dan appellante heeft betoogd, is door het Uwv met die inkomsten niet tweemaal rekening gehouden. Die inkomsten zijn niet betrokken in de vaststelling van de fiscale winst uit het eigen bedrijf, wat correct is, daar die inkomsten niets van doen hebben met het drijven van de desbetreffende onderneming, een veehouderij. Aangezien sprake is van een negatieve winst uit onderneming, is met toepassing van artikel 6, derde lid, van het Inkomensbesluit TW de winst terecht op nihil gesteld. Een negatief belastbaar inkomen – waartoe na toepassing van met name de zelfstandigenaftrek is gekomen – is niet van belang voor de vaststelling van de inkomsten in de zin van de TW.
In het bestreden besluit is uitdrukkelijk vermeld dat daarbij alsnog toepassing is gegeven aan artikel 11a van de TW inzake herziening van een besluit tot toekenning van toeslag. Bij de toepassing van dat artikel hanteert het Uwv een beleid dat is neergelegd in de Bijlage bij de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking van uitkeringen (van 18 april 2000, Stcrt. 2000/89, in werking getreden op 11 mei 2000). Aan de voorwaarden voor herziening met volledig terugwerkende kracht zoals beschreven in de Bijlage onder 3, is voldaan. Gelijk het Uwv in zijn bij de Raad ingediende verweerschrift als zijn mening heeft gegeven, had het appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat de inkomsten van haar echtgenoot van invloed zijn op de hoogte van de toeslag. Wegens het door appellante niet opgeven van diens inkomsten uit het gemeenteraadslidmaatschap is aan haar aanvankelijk een te hoog bedrag aan toeslag toegekend. Immers, in het door haar op 8 juni 2001 medeondertekende formulier “begeleiding en controle WAO, Waz, Wajong, TW 2000” noch bij de door haar op 16 juni 2000 ingediende aanvraag is melding gemaakt van inkomsten uit het gemeenteraadslidmaatschap van haar echtgenoot. Na ontvangst van de aangifte inkomstenbelasting 2000 heeft het Uwv een onderzoek naar die inkomsten ingesteld en is de toeslag over 2000 neerwaarts bijgesteld. Voor 2001 geldt hetzelfde.
Aangezien het bij de terugvordering over 2000 en 2001 niet gaat om een – discretionaire – bevoegdheid, doch ingevolge artikel 20 van de TW om een verplichting, is matiging van het teruggevorderde bedrag niet aan de orde. Van onzorgvuldigheid in de zin van gebrek aan voortvarendheid sinds de constatering bij het Uwv dat een te hoog bedrag aan toeslag is toegekend, is geen sprake. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd kan niet blijken van een dringende reden die het Uwv bij de afweging van de te dezen relevante omstandigheden aanleiding had behoren te geven geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft. De omissie van appellante in de vorm van het niet opgeven van haar partners inkomsten uit het gemeenteraadslidmaatschap kan geen dringende reden opleveren, omdat die omstandigheid niet ziet op de gevolgen die de terugvordering voor haar heeft.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellante faalt en dat de aangevallen uitspraak – met (enige) verbetering van gronden, zoals hiervoor aangegeven – dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.