ECLI:NL:CRVB:2006:AY6842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/6449 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kwijtschelding studieschuld en draagkrachtmeting ex-studerende

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 12 oktober 2004 een eerdere beslissing van de IB-Groep heeft vernietigd. De IB-Groep had op 19 augustus 2003 besloten dat de bezwaren van de appellant tegen eerdere besluiten deels gegrond en deels ongegrond waren. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde ingangsdatum van de draagkrachtmeting, die door de IB-Groep was vastgesteld op 1 januari 2003. De rechtbank oordeelde dat de termijn van 15 jaar voor de aflossing van de studieschuld per 1 januari 2003 niet was verstreken, wat de IB-Groep vervolgens accepteerde.

In hoger beroep heeft de appellant zich gericht op de weigering van de IB-Groep om de achterstallige termijnen van zijn studieschuld kwijt te schelden. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn studieschuld af te lossen en dat onbekendheid met de regelgeving niet als excuus kon dienen. De Raad benadrukte dat de wetgeving rondom studiefinanciering en de bijbehorende draagkrachtmeting duidelijk was en dat de appellant op de hoogte had moeten zijn van zijn verplichtingen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter J. Janssen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2006. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels van de draagkrachtmeting rechtvaardigden, en dat de appellant niet kon aantonen dat zijn financiële situatie zodanig was dat kwijtschelding van de studieschuld gerechtvaardigd was.

Uitspraak

04/6449 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2004, reg. nr. 03/1271 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.G. Baljet, advocaat te IJmuiden, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Baljet. De IB-Groep heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Wiersma.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van de IB-Groep van 19 augustus 2003, waarbij de bezwaren van appellant gericht tegen de besluiten van 5 juni 2003 en 6 juni 2003 deels gegrond en deels ongegrond zijn verklaard.
De bezwaren tegen de weigering om de schuld van appellant kwijt te schelden, zoals vervat in het besluit van 5 juni 2003, heeft de IB-Groep ongegrond verklaard.
De IB-Groep heeft er in dit verband op gewezen dat per 1 januari 2003 de maximale termijn van 15 jaar waarin aflossing van studieschuld moet plaatsvinden – in verband met een stopzetting van de inning in de periode van 1 juli 2000 tot
1 maart 2002 – nog niet was verstreken.
De bezwaren tegen de vastgestelde ingangsdatum van de draagkrachtmeting, zoals vervat in het besluit van 6 juni 2003, heeft de IB-Groep gegrond verklaard in die zin dat de door appellant gevraagde draagkrachtmeting ingaat per 1 januari 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van 19 augustus 2003 vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de termijn van 15 jaar per 1 januari 2003 niet is verstreken. Een en ander met nadere beslissing omtrent het griffierecht.
De IB-Groep heeft berust in deze uitspraak en bij besluit van 28 oktober 2004 beslist dat de termijn van 15 jaar per 1 januari 2003 is verstreken en dat de restantschuld op die datum teniet is gegaan.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat slechts in geding is de weigering van de IB-Groep om de achterstallige termijnen kwijt te schelden.
Het hoger beroep faalt.
In de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is een regeling opgenomen voor die gevallen waarin de ex-studerende niet in staat is zijn schuld af te lossen. Deze regeling
– de zogenoemde draagkrachtmeting – heeft mede tot doel in die gevallen dat de aflossing een te grote last is het ontstaan van schulden te voorkomen.
De wetgever heeft uitdrukkelijk niet gekozen voor een systeem waarin eerst de schulden ontstaan en achteraf om kwijtschelding van die schulden kan worden gevraagd.
Niet in geschil is dat over de periode waarin de schuld van appellant is ontstaan door hem geen verzoeken om draagkrachtmeting zijn gedaan.
Onbekendheid met de regelgeving kan er, anders dan appellant heeft betoogd, niet toe leiden dat dit nalaten appellant niet kan worden aangerekend. De Raad wijst er overigens op dat ook uit het door de IB-Groep ter beschikking gestelde informatiemateriaal blijkt, dat indien de aflossing van de studieschuld een te grote last is draagkrachtmeting kan worden aangevraagd. Uitdrukkelijk wordt er in dit materiaal op gewezen dat indien betrokkene geen formulier draagkrachtmeting ontvangt, hij zelf tijdig een aanvraag moet indienen.
Het standpunt van appellant dat hij er niet van op de hoogte was dat hij zijn studieschuld diende terug te betalen, zodat hij zich niet op de hoogte hoefde te stellen van de ter zake geldende regelgeving, miskent dat hij op 5 november 1976 een verklaring heeft ondertekend dat hij – kort samengevat – de van rijkswege verstrekte en te verstrekken gelden ten behoeve van zijn studie dient terug te betalen.
Het standpunt van appellant dat hij eerst in 1993 ervan op de hoogte is geraakt dat hij een studieschuld had kan mitsdien evenmin als juist worden aanvaard.
Het beroep van appellant op de in de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule leidt niet tot succes.
Van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de IB-Groep gehouden zou zijn een uitzondering te maken op de systematiek van de draagkrachtmeting door de studieschuld kwijt te schelden is de Raad niet gebleken. De omstandigheid dat de draagkracht van appellant sedert hij draagkrachtmeting aanvraagt op nihil wordt gesteld is hiervoor onvoldoende.
De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking, voor zover aangevochten.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
De uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.