ECLI:NL:CRVB:2006:AY6801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3889 WSF en 05/3899 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage door de IB-groep op basis van nieuwe inkomensgegevens

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Dordrecht, die zijn bezwaren tegen de herziening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage door de Informatie Beheer Groep (IB-groep) ongegrond heeft verklaard. De IB-groep had de ouderlijke bijdrage verhoogd op basis van nieuwe inkomensgegevens van de Belastingdienst, die betrekking hadden op de jaren 1999 en 2000. Appellant betwistte de juistheid van deze inkomensgegevens en stelde dat de IB-groep niet bevoegd was om de bijdrage te herzien zonder de uitkomst van een lopende bezwaarprocedure bij de Belastingdienst af te wachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze hoger beroepen. De Raad oordeelde dat de IB-groep wel degelijk bevoegd was om de veronderstelde ouderlijke bijdrage te herzien op basis van de nieuwe inkomensgegevens. De Raad vond geen grond om te oordelen dat de IB-groep in redelijkheid niet tot herziening had mogen overgaan, ook niet in het licht van de lopende bezwaarprocedure bij de Belastingdienst. De Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank Dordrecht, die de bezwaren van appellant ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van de IB-groep om op basis van actuele inkomensgegevens de ouderlijke bijdrage te herzien, en dat het niet noodzakelijk is om te wachten op de uitkomst van een bezwaarprocedure bij de Belastingdienst. De Raad heeft ook aangegeven dat appellant de mogelijkheid heeft om, indien de uitkomst van de bezwaarprocedure voor hem gunstig is, binnen zes weken na bekendmaking van dat besluit een verzoek tot herziening van de besluiten in te dienen.

Uitspraak

05/3889 WSF en 05/3899 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 juni 2005, 04/735
(hierna: aangevallen uitspraak 1) en
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 juni 2005, 04/736
(hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-groep)
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
De IB-groep heeft een verweerschrift ingediend in beide zaken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006. Appellant is niet verschenen. De IB-groep heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Wiersma.
II. OVERWEGINGEN
Inzake 05/3889 WSF
Bij primair besluit van 8 mei 2004 (Bericht Ouder 2000,4) heeft de IB-groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant ten behoeve van zijn twee kinderen met betrekking tot het studiefinancieringstijdvak 2000 verhoogd naar aanleiding van van de Belastingdienst ontvangen gegevens over zijn inkomen in het (verlegde) peiljaar 1999.
Bij primair besluit van eveneens 8 mei 2004 (Bericht Ouder 2001,2) heeft de IB-groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant ten behoeve van zijn twee kinderen met betrekking tot het studiefinancieringstijdvak 2001 eveneens verhoogd naar aanleiding van van de Belastingdienst ontvangen gegevens over zijn inkomen in het peiljaar 1999.
Het tegen beide besluiten ingediende bezwaarschrift is ongegrond verklaard bij besluit van 21 juni 2004 (hierna: bestreden besluit 1).
De rechtbank Dordrecht heeft bij aangevallen uitspraak 1 het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Inzake 05/3899 WSF
Bij primair besluit van 20 maart 2004 (Bericht Ouder 2002,2) heeft de IB-groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant ten behoeve van zijn dochter met betrekking tot het studiefinancieringstijdvak 2002 verhoogd naar aanleiding van van de Belastingdienst ontvangen gegevens over zijn inkomen in 2000.
Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is ongegrond verklaard bij besluit van
21 juni 2004 (hierna: bestreden besluit 2).
De rechtbank Dordrecht heeft bij aangevallen uitspraak 2 het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Inzake 05/3889 WSF en 05/3899 WSF
Tegen beide uitspraken heeft appellant hoger beroep ingesteld waarbij de gronden van het hoger beroep identiek zijn aan die in bezwaar en beroep bij de rechtbank. Aangevoerd is dat de door de Belastingdienst vastgestelde navorderingsaanslagen over zowel 1999 als 2000 onjuist zijn, waardoor de IB-groep, door alsnog uit te gaan van deze door de Belastingdienst aangeleverde gegevens, de ouderlijke bijdrage ten onrechte heeft herzien en op een hoger bedrag heeft vastgesteld. Appellant heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de navorderingsaanslagen waarop nog geen besluit is genomen, maar zijns inziens zullen de navorderingsaanslagen niet in stand blijven.
De rechtbank heeft in beide zaken overwogen dat de IB-groep bevoegd was de oorspronkelijk vastgestelde veronderstelde ouderlijke bijdrage te herzien naar aanleiding van de nieuwe inkomensgegevens. Voorts ziet de rechtbank geen grond te oordelen dat de IB-groep in het geval van appellant in redelijkheid niet tot herziening had mogen overgaan zonder eerst de bij de Belastingdienst lopende bezwaarprocedure af te wachten.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge de artikelen 1.6 juncto 3.9 van de Wet studiefinanciering 2000 is de maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage het gecorrigeerde verzamel-inkomen van de afzonderlijke ouders van de studerende in het peiljaar, zoals dat inkomen door de inspecteur der rijksbelastingen is bepaald. De IB-groep heeft dan ook terecht bij de bestreden besluiten als maatstaf het door de Belastingdienst ten gevolge van de navorderingsaanslagen hoger vastgestelde inkomen over 1999 en 2000 gehandhaafd. De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, grond te oordelen dat de IB-groep in het geval van appellant in redelijkheid niet tot herziening had mogen overgaan zonder de uitkomst van de bij de Belastingdienst lopende bezwaarprocedure af te wachten.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van de IB-groep aangegeven dat haar, na contact te hebben opgenomen met de Belastingdienst, is gebleken dat tot op dat moment nog geen besluit is genomen op het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen. De Raad wijst erop dat de gemachtigde van de IB-groep ter zitting nogmaals heeft aangegeven dat appellant, indien de uitslag van de procedure bij de Belastingdienst voor hem gunstig is, hij binnen zes weken na de bekendmaking van dat besluit bij de IB-groep een verzoek kan indienen om herziening van de thans bestreden besluiten.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH