ECLI:NL:CRVB:2006:AY6594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.B.J. van der Ham
- J.J.A. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op bijstand door tekortkoming in inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd afgewezen. Appellant ontving eerder een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet, maar deze werd beëindigd omdat hij zijn hoofdverblijf niet meldde aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waar hij in dezelfde woning verbleef als zijn ex-echtgenote. Appellant diende op 16 augustus 2004 een nieuwe aanvraag in voor bijstand, maar deze werd afgewezen door het College op 25 oktober 2004. Het College stelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud voorzag.
Tijdens de procedure heeft appellant verklaard dat hij geld leende van vrienden en familie om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar hij kon geen objectieve en verifieerbare gegevens overleggen om deze leningen te staven. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant tekortgeschoten was in zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad wees erop dat appellant geen schriftelijke bewijsstukken van de leningen had overgelegd, wat het risico met zich meebracht dat zijn financiële situatie niet adequaat kon worden beoordeeld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan op 15 augustus 2006 door de Centrale Raad van Beroep, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden.