ECLI:NL:CRVB:2006:AY5938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- G.M.T. Berkel-Kikkert
- H.J. de Mooij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot deelname aan de vrijwillige verzekering AWBZ en procesbelang
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2004, waarin het beroep tegen een eerder besluit van de Sociale verzekeringsbank (SVB) ongegrond werd verklaard. De SVB had op 27 mei 2002 de aanvraag van de appellant om deelname aan de vrijwillige verzekering afgewezen, omdat deze aanvraag buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet tijdig op de hoogte was geraakt van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren. De Raad overweegt dat per 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet in werking is getreden, waardoor het niet meer mogelijk is om zich vrijwillig te verzekeren in het kader van de AWBZ. De Raad vraagt appellant om zijn procesbelang nader aan te geven, aangezien het geschil betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden.
Appellant geeft aan dat zijn aanvraag betrekking heeft op de vrijwillige verzekering in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw), en niet op de AWBZ. Hij is tevreden met de wettelijke regeling van ziektekosten die per 1 januari 2006 voor hem geldt, maar zijn belang ligt bij de vrijwillige Anw-verzekering, omdat hij ernstig ziek is en zijn vrouw financieel verzorgd wil achterlaten in geval van overlijden.
De Raad concludeert dat er geen procesbelang is, omdat het geschil uitsluitend betrekking heeft op de AWBZ en niet op de AOW of Anw. Er is geen rechtens te respecteren belang bij een beoordeling van het besluit van 6 september 2002. De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2006.