ECLI:NL:CRVB:2006:AY5938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3750 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot deelname aan de vrijwillige verzekering AWBZ en procesbelang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2004, waarin het beroep tegen een eerder besluit van de Sociale verzekeringsbank (SVB) ongegrond werd verklaard. De SVB had op 27 mei 2002 de aanvraag van de appellant om deelname aan de vrijwillige verzekering afgewezen, omdat deze aanvraag buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet tijdig op de hoogte was geraakt van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren. De Raad overweegt dat per 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet in werking is getreden, waardoor het niet meer mogelijk is om zich vrijwillig te verzekeren in het kader van de AWBZ. De Raad vraagt appellant om zijn procesbelang nader aan te geven, aangezien het geschil betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden.

Appellant geeft aan dat zijn aanvraag betrekking heeft op de vrijwillige verzekering in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw), en niet op de AWBZ. Hij is tevreden met de wettelijke regeling van ziektekosten die per 1 januari 2006 voor hem geldt, maar zijn belang ligt bij de vrijwillige Anw-verzekering, omdat hij ernstig ziek is en zijn vrouw financieel verzorgd wil achterlaten in geval van overlijden.

De Raad concludeert dat er geen procesbelang is, omdat het geschil uitsluitend betrekking heeft op de AWBZ en niet op de AOW of Anw. Er is geen rechtens te respecteren belang bij een beoordeling van het besluit van 6 september 2002. De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2006.

Uitspraak

04/3750 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2004, 02/4362 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB),
Datum uitspraak: 2 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Benlahbib. SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A.J. Mastenbroek, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft SVB de aanvraag van appellant om deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen, omdat de aanvraag buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend.
Bij besluit van 6 september 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 september 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij destijds niet tijdig op de hoogte was geraakt van de mogelijkheid van een vrijwillige verzekering ingevolge de AWBZ.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Per 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet in werking getreden. Sinds die datum is het niet meer mogelijk om zich vrijwillig te verzekeren in het kader van de AWBZ. Aangezien het geschil de beoordeling betreft van deelname aan deze (risico)verzekering over een afgesloten periode in het verleden is appellant van de zijde van de Raad gevraagd zijn procesbelang nader aan te geven.
Appellant heeft bij brief van 27 april 2006 aangegeven dat zijn aanvraag betrekking heeft op de vrijwillige verzekering in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw) en niet op de vrijwillige verzekering in het kader van de AWBZ. Ter zitting heeft zijn gemachtigde meegedeeld dat appellant tevreden is met de per 1 januari 2006 voor hem geldende wettelijke regeling van ziektekosten en dat zijn belang is gelegen in met name de vrijwillige Anw-verzekering, omdat appellant ernstig ziek is en hij zijn vrouw financieel verzorgd wil achterlaten ingeval van overlijden.
Uit vaste jurisprudentie van de Raad vloeit voort dat eerst sprake is van voldoende processueel belang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daad-werkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
Nu het onderhavige geding uitsluitend betrekking heeft op deelname aan de vrijwillige verzekering in het kader van de AWBZ en niet op de vrijwillige verzekering voor de AOW of de Anw kan geen rechtens te respecteren, tot zijn persoon te herleiden belang bij een beoordeling ten gronde van het besluit van 6 september 2002 worden vastgesteld. Nu evenmin is gebleken dat appellant sinds 1 januari 2000 voor eigen rekening zorg heeft genoten die ten laste van de AWBZ zou zijn gekomen indien hij over die periode wel (vrijwillig) verzekerd zou zijn geweest, is ook anderszins geen procesbelang aanwezig.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.W.H. Peeters.