ECLI:NL:CRVB:2006:AY5937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3202 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 april 2004, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Appellant had verzocht om een WAO-uitkering, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had na deze uitspraak opnieuw beslist en appellant een WAO-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant was niet verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen. De Raad overwoog dat appellant in hoger beroep geen nieuwe relevante gezichtspunten had ingebracht en dat zijn argumenten in essentie een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank de grieven van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen.

De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische klachten van appellant, waaronder de ziekte van Behcet en psychische klachten, voldoende had onderkend en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv en de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

04/3202 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 april 2004, 03/4204 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 4 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 23 mei 2002, 00/11816, het beroep van appellant tegen het besluit van 12 oktober 2000, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar tegen zijn besluit van 10 juni 1999 - heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gegrond verklaard en het besluit van 12 oktober 2000 vernietigd.
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft het Uwv ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw beslist op het door appellant tegen het besluit van 10 juni 1999 gemaakte bezwaar.
Bij dit besluit heeft het Uwv appellant per 10 december 1999 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Aan dit besluit liggen mede ten grondslag rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt dat hij van opvatting is dat appellant met de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperkingen de functies van verspener, confectienaaister/confectiestikster en naaister-stikster meubelbekleding kan verrichten. Met deze werkzaamheden kan appellant een inkomen verdienen dat 16,2% lager ligt dan het inkomen dat hij verdiende met het werk van agrarisch medewerker, waarvoor hij is uitgevallen.
De bij deze berekening behorende arbeidsmogelijkhedenlijst, de zogenoemde verwoording functiebelasting en het overzicht verkorte functieomschrijvingen zijn in het procesdossier opgenomen onder nummer B-15A en verder.
Het tegen het besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant gesteld, dat hij op basis van zijn medische klachten volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Hij heeft aangevoerd dat hij lijdt aan de (oog)ziekte van Behcet, dat hij last heeft van de bijwerkingen van de medicijnen die hij dient te gebruiken en dat hij psychische klachten heeft.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op de verklaring van de reumatoloog dr. M. Kloppenburg van 30 mei 2003 waaruit blijkt dat de ziekte van Behcet chronisch is en verloopt met remissies en exacerbaties. Naar de opvatting van appellant had het Uwv een onafhankelijk deskundige dienen te benoemen die de aard en omvang van de klachten van appellant had dienen te onderzoeken.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen door hem reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe relevante gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
De Raad kan de overwegingen van de rechtbank volledig onderschrijven.
Dat appellant lijdt aan de ziekte van Behcet en klachten van psychische aard heeft is door de (bezwaar)verzekeringsarts onderkend. De verklaring van Kloppenburg is door de bezwaarverzekeringsarts in zijn beschouwing betrokken.
Het is ook de Raad niet kunnen blijken dat de bezwaarverzekeringsarts de in de behandelende sector bestaande opvatting omtrent de gezondheidssituatie van appellant heeft miskend, of op onvoldoende wijze in zijn oordeelsvorming heeft betrokken.
In zo een situatie bestaat er voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige geen aanleiding.
Het hoger beroep treft mitsdien geen doel en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.