ECLI:NL:CRVB:2006:AY5937
Centrale Raad van Beroep
Toekenning van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 april 2004, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Appellant had verzocht om een WAO-uitkering, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had na deze uitspraak opnieuw beslist en appellant een WAO-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant was niet verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen. De Raad overwoog dat appellant in hoger beroep geen nieuwe relevante gezichtspunten had ingebracht en dat zijn argumenten in essentie een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank de grieven van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet konden slagen.
De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische klachten van appellant, waaronder de ziekte van Behcet en psychische klachten, voldoende had onderkend en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv en de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.