als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het verzoek om herziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2005, 03/3024 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank.
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
16 september 2005, verzonden op 19 september 2005, heeft de Raad het door verzoeker ingediende verzoek om herziening van de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 16 september 2005 heeft verzoeker bij brief van 11 november 2005 verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 8 mei 2006, waar beide partijen niet zijn verschenen.
De Raad dient in de eerste plaats te beoordelen of verzoeker ontvankelijk is in zijn verzet.
Ingevolge de, op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de Raad is op 19 september 2005 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van verzet liep van 20 september 2005 tot en met 31 oktober 2005. Het verzetschrift is op 7 december 2005 ter griffie van de Raad ontvangen, waardoor voormelde termijn is overschreden.
Bij schrijven van 23 december 2005 is aan verzoeker gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Verzoeker heeft op laatstgenoemd schrijven niet gereageerd.
De Raad merkt op dat verzoeker in de uitspraak van de Raad van 16 september 2005 duidelijk is gewezen op de verzetstermijn van zes weken. De Raad is niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Gelet op het voorgaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.