ECLI:NL:CRVB:2005:AS9457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3024 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening kinderbijslag op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere beslissing met betrekking tot kinderbijslag. Verzoeker, wonende in Marokko, had verzocht om herziening van de uitspraak van 21 februari 2003, waarin was vastgesteld dat hij geen recht meer had op kinderbijslag voor zijn zoon Said, geboren in 1977. De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening niet kon worden ingewilligd, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die voldeden aan de eisen van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die voor de eerdere uitspraak onbekend waren.

De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere beslissing correct was, aangezien de zoon van verzoeker vanaf het vierde kwartaal van 1997 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag, zoals vastgelegd in de wet. De Raad concludeerde dat de betaalde kinderbijslag onverschuldigd was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Verzoeker had in zijn verzoek om herziening gesteld dat zijn zoon nog studeerde, maar dit werd niet als nieuw feit erkend. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. T.L. de Vries, in aanwezigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3024 AKW
U I T S P R A A K
Met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], Marokko, verzoeker,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Verzoeker heeft bij brief van 5 maart 2003 om herziening verzocht van de door de Raad onder dagtekening 21 februari 2003 tussen partijen gegeven uitspraak, nummer 01/5446 AKW, naar welke uitspraak hier wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 2 februari 2005, waar verzoeker niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b.bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c.waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Al eerder, onder meer in de uitspraak van 3 oktober 1996, gepubliceerd in JB 1996/248, heeft de Raad overwogen dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
In de uitspraak van de Raad waarvan thans om herziening wordt gevraagd, heeft de Raad geconcludeerd dat gedaagde terecht heeft besloten dat verzoeker met ingang van het vierde kwartaal van 1997 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor zijn zoon Said, geboren [in] 1977, omdat is gebleken dat Said vanaf het vierde kwartaal van 1997 niet meer voldoet aan de overgangsregeling zoals deze is gewijzigd bij Wet van 21 december 1995, Stb. 691 omdat hij sedert het vierde kwartaal van 1997 een andere studie of opleiding volgt dan op 1 oktober 1995. De betaalde kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 1997 is door gedaagde onverschuldigd betaald en er is geen dringende reden aanwezig geacht om van terugvordering af te zien.
In het verzoek om herziening heeft verzoeker gesteld dat hij kinderbijslag wil ontvangen voor zijn zoon Said die nog studeert.
De Raad overweegt dat hetgeen namens verzoeker is aangevoerd niet kan worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.
DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Rejète la demande de révision.
Par conséquent, décidée par M. le maître T.L. de Vries en présence du maître M.F. van Moorst en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 4 mars 2005.