ECLI:NL:CRVB:2006:AY5379
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, die sinds 5 maart 1999 met gewrichtsklachten en later gediagnosticeerde fibromyalgie niet meer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Deze uitkering was aanvankelijk vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35-45%, maar na een besluit op bezwaar in 2002 was dit verhoogd naar 45-55% door wijziging van de geduide functies. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt anders.
De Raad overweegt dat de rechtbank weliswaar geen onzorgvuldig medisch onderzoek heeft vastgesteld, maar dat de motivering voor het niet toepassen van een urenreductie onvoldoende was. Betrokkene voerde aan dat het bestreden besluit niet recht deed aan de ernst van haar beperkingen, en verwees naar een rapport van de bedrijfsarts die stelde dat zij niet in staat was om 3 of 4 uren per dag te werken. De Raad concludeert echter dat er geen objectieve medische gegevens zijn die deze claim ondersteunen. De Raad volgt het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die stelde dat er geen aanknopingspunten zijn voor een beperking in arbeidsduur.
Uiteindelijk vernietigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2006.