ECLI:NL:CRVB:2006:AY5356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5410 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2006 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 6 januari 2006, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. Appellant, woonachtig in Marokko, had tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2005, waarin zijn verzoek om uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) was afgewezen, hoger beroep ingesteld. De Raad had in januari 2006 geoordeeld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Appellant heeft vervolgens verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat hij het griffierecht inmiddels had betaald en bereid was om het opnieuw te voldoen. Tijdens de zitting op 16 juni 2006 zijn beide partijen echter niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het griffierecht niet op de juiste wijze en binnen de gestelde termijn was voldaan. De bereidheid van appellant om het griffierecht alsnog te betalen, werd niet als voldoende beschouwd om de eerdere uitspraak te herzien, aangezien de termijn voor betaling al verstreken was.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met M.C.T.M. Sonderegger als griffier.

Uitspraak

05/5410 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2005, 04/4268 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 28 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 6 januari 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Tegen de uitspraak van de Raad van 6 januari 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 16 juni 2006, waar beide partijen – de Svb met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
In het verzetschrift heeft appellant aangegeven dat hij het griffierecht heeft betaald en dat hij bereid is het griffierecht nogmaals te voldoen.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de aan appellant gestelde termijn is betaald in de vorm van bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel gestort ter griffie van de Raad en dat de bereidheid van appellant om het griffierecht alsnog te betalen geen afbreuk doet aan de uitspraak waartegen appellant in verzet is gekomen. De termijn om het griffierecht te voldoen is immers (al lang) verstreken.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RG