ECLI:NL:CRVB:2006:AY5324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- R.M. van Male
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid woonadres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 29 maart 2005 een eerdere beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft bekrachtigd. Appellant had op 27 januari 2004 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf als alleenstaande te wonen op een specifiek adres. Het College heeft deze aanvraag op 10 mei 2004 afgewezen, omdat appellant niet op het opgegeven adres zou wonen, wat werd onderbouwd door onderzoeksbevindingen van het bureau fraudebestrijding, waaronder observaties en huisbezoeken.
Na een bezwaarprocedure heeft het College op 16 september 2004 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de weigering van bijstand voor de periode van 26 januari 2004 tot 12 augustus 2004 gehandhaafd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van het huisbezoek op 6 mei 2004 als cruciaal beschouwde. Tijdens dit huisbezoek werden geen persoonlijke bezittingen van appellant aangetroffen, wat de rechtbank deed concluderen dat appellant niet op het opgegeven adres woonde.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad voegde hieraan toe dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gebracht die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De tegenstrijdige verklaringen van appellant en zijn dochter over hun verblijfplaats versterkten de conclusie dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.