ECLI:NL:CRVB:2006:AY5324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2274 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid woonadres

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 29 maart 2005 een eerdere beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft bekrachtigd. Appellant had op 27 januari 2004 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf als alleenstaande te wonen op een specifiek adres. Het College heeft deze aanvraag op 10 mei 2004 afgewezen, omdat appellant niet op het opgegeven adres zou wonen, wat werd onderbouwd door onderzoeksbevindingen van het bureau fraudebestrijding, waaronder observaties en huisbezoeken.

Na een bezwaarprocedure heeft het College op 16 september 2004 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de weigering van bijstand voor de periode van 26 januari 2004 tot 12 augustus 2004 gehandhaafd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van het huisbezoek op 6 mei 2004 als cruciaal beschouwde. Tijdens dit huisbezoek werden geen persoonlijke bezittingen van appellant aangetroffen, wat de rechtbank deed concluderen dat appellant niet op het opgegeven adres woonde.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad voegde hieraan toe dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gebracht die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De tegenstrijdige verklaringen van appellant en zijn dochter over hun verblijfplaats versterkten de conclusie dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/2274 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 maart 2005, 04/2113 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 27 juni 2006. Appellant is daar - met schriftelijke kennisgeving - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. OVERWEGINGEN
Nadat appellant op 26 januari 2004 hersteld was verklaard in het kader van de Ziektewet heeft hij zich op 27 januari 2004 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen voor een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft bij zijn aanvraag aangegeven als alleenstaande woonachtig te zijn op het adres [adres] te [woonplaats].
Het College heeft de aanvraag bij besluit van 10 mei 2004 afgewezen op de grond dat appellant niet op het door hem opgegeven adres woont ten gevolge waarvan niet kan worden vastgesteld of hij recht heeft op bijstand. Het College heeft zich gebaseerd op de onderzoeksbevindingen door het bureau fraudebestrijding, bestaande uit zeven observaties en twee thuisbezoeken.
Het College heeft het bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2004 bij besluit van 16 september 2004 gegrond verklaard voor zover het betreft de periode vanaf 12 augustus 2004 en aan appellant met ingang van die datum bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Het College houdt het er - op grond van nader onderzoek - voor dat appellant vanaf 12 augustus 2004 wel gewoond heeft op het adres [adres] te [woonplaats]. Het bezwaar is ongegrond verklaard wat betreft de periode van 26 januari 2004 tot 12 augustus 2004 met dien verstande dat de weigering van bijstand over die periode wordt gehandhaafd.
Appellant heeft tegen het besluit van 16 september 2004 beroep ingesteld voor zover het de weigering van bijstand over de periode van 26 januari 2004 tot 12 augustus 2004 betreft. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij ook in die periode op het door hem opgegeven adres heeft gewoond.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 september 2004 ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat zij met name van belang acht dat bij het huisbezoek op 6 mei 2004, toen appellant zelf de woning heeft laten zien, geen persoonlijke bezittingen of kleding van appellant in de woning zijn aangetroffen en dat zich daar slechts spullen van de dochter van appellant en haar zoontje bevonden. Wanneer er op dat moment sprake van zou zijn geweest dat appellant in het schuurtje woonde, had het op de weg van appellant gelegen dat te melden aan de medewerker fraudebestrijding en deze toegang te verschaffen tot die ruimte. Dat appellant zich daarvoor zou hebben geschaamd, heeft de rechtbank - wat daarvan zij - niet tot een ander oordeel gebracht, evenmin als de verklaring van C. Raaijmakers, de nicht van appellant, nu deze verklaring geen steun vindt in de objectieve bevindingen bij huisbezoek.
Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Voor de gronden van het hoger beroep is verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank over het besluit van 16 september 2004, alsmede met de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hij maakt dat oordeel en die motivering tot de zijne, mede nu in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gebracht. De Raad voegt daaraan nog toe dat temeer onaannemelijk is dat appellant in de in geding zijnde periode hoofdverblijf hield op het adres [adres] nu appellant en zijn dochter tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de plaats waar zij in deze woning sliepen.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.M. van Male en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK1107