ECLI:NL:CRVB:2006:AY5157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en een betrokkene, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 6 januari 2004 geoordeeld dat het bezwaar van betrokkene tegen de weigering van een WAO-uitkering ongegrond was. Betrokkene had zich op 17 augustus 1999 ziek gemeld met rugklachten en was werkzaam als schoonmaakster. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2006 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad overweegt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt, terwijl het hoger beroep van betrokkene faalt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene wordt alsnog ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv voldoende is geactualiseerd en dat de functies die aan betrokkene zijn voorgehouden, medisch gezien geschikt zijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige de functies heeft geselecteerd op basis van de situatie op de teruglegdatum en dat er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene. Betrokkene heeft aangevoerd dat de functies niet passend zijn, maar de Raad oordeelt dat betrokkene voldoende in staat is om de functies te vervullen, gezien haar langdurige verblijf en werkervaring in Nederland. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een orthopedisch chirurg als deskundige in te schakelen, omdat de beschikbare medische gegevens geen nieuwe inzichten bieden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van het Uwv en wijst het beroep van betrokkene af, waarbij de Raad benadrukt dat de argumenten van betrokkene niet voldoende zijn om de geschiktheid van de functies in twijfel te trekken.