ECLI:NL:CRVB:2006:AY4872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2019 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering en intrekking bestreden besluit door Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 maart 2004, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder de uitkering van appellante herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15 tot 25% in plaats van de eerder vastgestelde 45 tot 55%. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A.C. Stas van FNV Ledenservice, heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 juni 2006 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd door G.A.H.T. Heymans.

Tijdens de procedure heeft het Uwv het bestreden besluit ingetrokken, omdat de arbeidskundige grondslag onjuist was. Hierdoor is de procedure teruggebracht naar de bezwaarfase, wat betekent dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante moet nemen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien het bestreden besluit is ingetrokken. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Uwv verantwoordelijk is voor de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht van in totaal € 131,- aan appellante vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2006.

Uitspraak

04/2019 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 maart 2004, 02/3389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 21 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A.C. Stas, werkzaam bij FNV Ledenservice te Weert, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door G.A.H.T. Heymans.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 september 2001 heeft het Uwv de uitkering van appellante, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55 %, met ingang van 22 augustus 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %.
Bij besluit van 25 oktober 2002 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft het Uwv het bestreden besluit ingetrokken onder overweging dat de arbeidskundige grondslag daarvan onjuist is.
Nu het Uwv het bestreden besluit heeft ingetrokken, heeft appellante geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten.
Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
Door het intrekken van het bestreden besluit is de procedure weer in de bezwaarfase beland, zodat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante zal dienen te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal
€ 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van (in totaal) € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
MK