ECLI:NL:CRVB:2006:AY3961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht inzake AOW en vergoeding van onkosten door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 februari 2003, waarin de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betrokken is. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2005. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. Tijdens de zitting bleek dat het onderzoek niet volledig was, wat leidde tot heropening van het onderzoek. De Svb heeft vervolgens op 15 april 2005 aangegeven niet langer aan het eerdere standpunt vast te houden en heeft een nieuw besluit genomen op 22 april 2005.
De Raad heeft vastgesteld dat de enige resterende vraag in het geding was of de Svb rente moest vergoeden over de onkosten die appellant had gemaakt. De gemachtigde van de Svb heeft toegezegd alle gemaakte kosten te vergoeden, inclusief de wettelijke rente. Hierdoor had appellant geen belang meer bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, met P.H. Broier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2006. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.