ECLI:NL:CRVB:2006:AY3961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-1600 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht inzake AOW en vergoeding van onkosten door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 februari 2003, waarin de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betrokken is. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2005. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. Tijdens de zitting bleek dat het onderzoek niet volledig was, wat leidde tot heropening van het onderzoek. De Svb heeft vervolgens op 15 april 2005 aangegeven niet langer aan het eerdere standpunt vast te houden en heeft een nieuw besluit genomen op 22 april 2005.

De Raad heeft vastgesteld dat de enige resterende vraag in het geding was of de Svb rente moest vergoeden over de onkosten die appellant had gemaakt. De gemachtigde van de Svb heeft toegezegd alle gemaakte kosten te vergoeden, inclusief de wettelijke rente. Hierdoor had appellant geen belang meer bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, met P.H. Broier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2006. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

03/1600 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 februari 2003, 01/206 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2005. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief gedateerd 2 maart 2005 heeft de Raad bij de Svb nadere inlichtingen inge-wonnen. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb bij brief van 15 april 2005 laten weten niet langer aan het in deze procedure ingenomen standpunt vast te houden en te zullen overgaan tot het afgeven van een nieuw besluit. Dit nieuwe besluit is gedateerd 22 april 2005.
Appellant en de Svb hebben nog een aantal malen op elkaars standpunten gereageerd.
Het geding is (wederom) behandeld ter zitting van de Raad op 2 juni 2006, waar appellant met voorafgaand bericht niet is verschenen, terwijl voor de Svb is verschenen
mr. M.F. Sturmans.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekerings-bank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat, blijkens de in geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting, tussen partijen nog slechts in geding was de vraag of de Svb gehouden is rente te vergoeden over het bedrag aan onkosten welke appellant in deze zaak heeft gemaakt. De gemachtigde van de Svb heeft ter zitting van de Raad toegezegd alle door appellant in het kader van dit geding gemaakte kosten te zullen vergoeden, alsmede de wettelijke rente over dit bedrag.
Hieruit volgt, naar het oordeel van de Raad, dat, nu de Svb geheel tegemoet is gekomen aan alle door appellant aangevoerde grieven, appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep. De Raad zal dan ook het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
MH