ECLI:NL:CRVB:2006:AY3906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1702 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak van de Raad van 10 augustus 2005 verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet tijdig was betaald. Appellant had verzet aangetekend, maar tijdens de zitting op 17 mei 2006 waren partijen niet verschenen. De Raad heeft de vraag beoordeeld of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om van zijn eerdere oordeel af te wijken. In het verzetschrift zijn geen nieuwe argumenten aangevoerd die de Raad zouden kunnen overtuigen dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen. De Raad wijst erop dat het griffierecht van € 102,-- niet als een onoverkomelijke belemmering voor de toegang tot de rechter kan worden beschouwd. Dit wordt onderbouwd met een verwijzing naar een uitspraak van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, waarin werd gesteld dat een dergelijk bedrag de toegang tot de rechter niet wezenlijk belemmert.

Daarom verklaart de Raad het verzet ongegrond en ziet hij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter, met H.G. Rottier en R.P.Th. Elshoff als leden, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2006.

Uitspraak

05/1702 WW
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 januari 2005, 04/95 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 10 augustus 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 10 augustus 2005 heeft appellant verzet gedaan.
De behandeling van het verzet is ter zitting van 17 mei 2006 aan de orde gesteld, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 10 augustus 2005 berust hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van
€ 102,-- niet binnen de laatstelijk door de griffier bij aangetekend verzonden brief van
3 mei 2005 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij ook in hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd, geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen.
Daartoe overweegt de Raad in de eerste plaats dat appellant eerst in zijn verzetschrift van 14 september 2005 ervan melding heeft gemaakt dat hij een aanvraag heeft ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht. Appellant heeft de Raad ook niet eerder verzocht om hem in verband daarmee een langere termijn te geven om het griffierecht te voldoen.
Appellant verwijst in zijn verzetschrift weliswaar naar een verzoek van 27 april 2005, maar een verzoek van die datum is in de vele zaken die van appellant bij de Raad aanhangig zijn, niet aangetroffen. Wel is in het geding bij de Raad met kenmerk 05/1773 NABW bij brief van 24 april 2005 melding gemaakt van een aanvraag van bijzondere bijstand terzake van het griffierecht in dat geding. Appellant heeft daarbij niet aangegeven dat hij ook een dergelijke aanvraag heeft ingediend terzake van het griffierecht in het onderhavige, op de Werkloosheidswet betrekking hebbende, geding. Dat appellant, naar achteraf is gebleken, op 20 april 2005 een aanvraag van bijzondere bijstand terzake van het griffierecht in het WW-geding heeft ingediend -welke aanvraag overigens bij besluit van 13 juli 2005 is afgewezen- doet er niet aan af dat appellant de Raad daarvan niet eerder in kennis heeft gesteld.
Wat betreft de stelling van appellant dat algemeen aanvaard is dat financiële omstandigheden geen belemmering mogen zijn voor de toegang tot de rechtbank overweegt de Raad dat van het recht dat een belanghebbende ingevolge artikel 22 van de Beroepswet dient te betalen (thans € 102,--), niet kan worden gezegd dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert. De Raad verwijst dienaangaande nog naar de uitspraak van de Europese Commissie voor de rechten van de mens d.d. 13 december 1989 (gepubliceerd in Jurisprudentie Sociale Verzekeringen van 31 januari 1991, 23) waarin is overwogen dat een griffierecht van € 102,-- niet zo hoog is dat dit de toegang tot de rechter in hoger beroep zou kunnen belemmeren.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en
R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) P. Boer.
BvW
37