ECLI:NL:CRVB:2006:AY3899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-152 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake WAO-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had eerder de uitkering van appellant, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, per 12 maart 2001 verlaagd naar 15 tot 25%. Na bezwaar van appellant werd deze beslissing in een bestreden besluit van 28 november 2002 gewijzigd naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Echter, op 22 mei 2006 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarin werd medegedeeld dat de uitkering onveranderd blijft op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft hierop hoger beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde verzocht om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente over de nog te betalen uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestreden besluit door het Uwv is ingetrokken en dat appellant belang heeft bij de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft de vordering van appellant om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegewezen, omdat het gewijzigde besluit van het Uwv volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 322,- voor zowel het beroep als het hoger beroep. Daarnaast is de vordering van appellant voor vergoeding van de kosten van een rapport van prof. dr. M. Kuilman toegewezen, met een forfaitaire vergoeding van € 1.035,68.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 14 juli 2006, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak heeft vernietigd, het beroep gegrond heeft verklaard en het Uwv heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade en het betaalde griffierecht van € 111,- aan appellant.

Uitspraak

03/152 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 november 2002, 02/39 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.B.A. Bol, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 mei 2006 heeft het Uwv de Raad een gewijzigd besluit op bezwaar doen toekomen, eveneens gedateerd 22 mei 2006.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 2 juni 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 5 februari 2001 heeft het Uwv de uitkering aan appellant in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke daarvoor was vast-gesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 12 maart 2001 nader bepaald op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit op bezwaar van 28 november 2002 – hierna: bestreden besluit – heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
25 tot 35%. In het in rubriek I genoemde besluit van 22 mei 2006 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat per 12 maart 2001 zijn uitkering onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In reactie op dit gewijzigde besluit heeft de gemachtigde van appellant bij brief van
24 mei 2006 laten weten dat met dit besluit volledig tegemoet gekomen wordt aan de bezwaren van appellant en tevens verzocht om vergoeding van proceskosten en het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de nog te betalen uitkering vanaf 12 maart 2001.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of het beroep van appellant ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van
22 mei 2006. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend nu dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Nu het bestreden besluit door het Uwv is ingetrokken en namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Awb heeft appellant belang behouden bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen indien uit het nadere besluit een nabetaling van WAO-uitkering volgt. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in
JB 1995/314.
Met betrekking tot de vordering van de kosten van het uitgebrachte rapport van
prof. dr. M. Kuilman in eerste aanleg is de Raad van oordeel dat deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt appellant bij een bestede tijd van 12,5 uur een forfaitaire vergoeding toe van € 1.035,68. Dit is gebaseerd op het voor een dergelijk rapport in artikel 1, eerste lid onder IV van de Wet tarieven in strafzaken van toepassing verklaarde Besluit tarieven in strafzaken vastgestelde maximale uurtarief van € 81,23.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor rechtsbijstand in beroep en € 322,- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 november 2002;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.679,68,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
MH