ECLI:NL:CRVB:2006:AY3570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3951 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak. Appellant had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005, waarin zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het verzetschrift op 19 oktober 2005 begon en eindigde op 29 november 2005. Appellant heeft het verzetschrift echter pas op 12 december 2005 ingediend, wat betekent dat de termijn is overschreden.

De Raad heeft appellant in een schrijven van 3 januari 2006 gevraagd naar de reden van deze termijnoverschrijding, maar appellant heeft hierop niet gereageerd. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat appellant in de eerdere uitspraak duidelijk is gewezen op de verzetstermijn van zes weken. Aangezien er geen redenen zijn gebleken die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, heeft de Raad besloten het verzet niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

05/3951 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 mei 2005, 04/2043 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Datum uitspraak: 10 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 18 oktober 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak (wegens het niet binnen de gestelde termijn hebben betaald van het griffierecht) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005 heeft appellant bij brief van 9 december 2005 verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 29 mei 2006, waar beide partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad dient in de eerste plaats te beoordelen of appellant ontvankelijk is in zijn verzet.
Ingevolge de, op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de Raad is op 18 oktober 2005 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van verzet liep van 19 oktober 2005 tot en met 29 november 2005. Het verzetschrift is op 12 december 2005 ter griffie van de Raad ontvangen, waardoor voormelde termijn is overschreden.
Bij schrijven van 3 januari 2006 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft op laatstgenoemd schrijven niet gereageerd.
De Raad merkt op dat appellant in de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005 duidelijk is gewezen op de verzetstermijn van zes weken. De Raad is niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Gelet op het voorgaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.