ECLI:NL:CRVB:2006:AY0880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2897 NAWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerder besluit inzake bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Appellant ontving een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en had eerder te maken met een opschorting en intrekking van zijn bijstandsrecht. Het College had in 1998 en 1999 besluiten genomen die de bijstandsverlening aan appellant betroffen, waarbij appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd. Na een reeks van besluiten en rechtszaken, waaronder een uitspraak van de rechtbank Almelo, heeft appellant in 2004 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de weigering van het College om het eerdere besluit van 13 januari 1999 te herzien. Het College heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het College terecht het verzoek om herziening heeft afgewezen. De Raad benadrukt dat appellant niet met nieuwe feiten of omstandigheden is gekomen die het College zouden verplichten om het eerdere besluit te herzien. De argumenten die appellant aanvoert, zijn eerder al in de procedure naar voren gebracht en kunnen niet worden aangemerkt als nieuw. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het College in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om het verzoek af te wijzen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/2897 NAWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo 4 april 2005, 04/291 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (hierna: College).
Datum uitspraak: 27 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smit. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Romita, werkzaam bij de gemeente Almelo.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Bij besluit van 23 december 1998 heeft het College het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw opgeschort per 1 december 1998. Bij besluit van 13 januari 1999 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 december 1998 met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw ingetrokken. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet binnen de in het opschortingsbesluit gestelde termijn de door het College verlangde gegevens, onder meer betreffende een van de voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] te verkrijgen of reeds verkregen schadevergoeding, heeft overgelegd.
Bij besluit van 26 mei 1999 heeft het College de tegen de besluiten van 23 december 1998 en 13 januari 1999 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is door de rechtbank Almelo bij uitspraak van 22 november 1999 ongegrond verklaard. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van het College van 15 januari 2002 is aan appellant met ingang van 25 oktober 2000 recht op bijstand toegekend. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In het besluit op bezwaar van 25 september 2002 - voorzover in dit geding van belang - heeft het College overwogen dat geen aanleiding wordt gezien over te gaan tot herziening van het eerdergenoemde besluit van 13 januari 1999.
Bij uitspraak van 28 augustus 2003 - voorzover thans van belang - heeft de rechtbank Almelo appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de weigering van het College om het besluit van 13 januari 1999 te herzien. Het beroepschrift is doorgezonden naar het College om het in zoverre als bezwaarschrift af te doen. Bij besluit van 9 februari 2004 heeft het College het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan het besluit van 13 januari 1999 zou moeten worden herzien.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 9 februari 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2002 gedane verzoek van appellant strekt ertoe dat het College terugkomt van zijn besluit van 13 januari 1999, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Het College heeft in dit geval van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
Aan het verzoek om herziening is ten grondslag gelegd - en ook in beroep en in hoger beroep is aangevoerd - dat geen sprake is geweest van een schending van de inlichtingenverplichting door appellant, aangezien het College geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van de tussen appellant en [naam voetbalvereniging] gesloten vaststellingsovereenkomst waarin een schadevergoeding ten behoeve van appellant is neergelegd, zodat appellant daaromtrent geen stukken meer behoefde over te leggen.
Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. Het gaat hier immers uitsluitend om argumentatie betreffende de juistheid van het besluit van 13 januari 1999. Deze argumenten heeft appellant, zo blijkt uit de gedingstukken, bovendien reeds naar voren gebracht in zijn bezwaren tegen dit besluit en in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 november 1999. Dat verschillende getuigen deze argumenten thans zouden kunnen ondersteunen, brengt niet met zich dat sprake is van een nieuw feit of een veranderde omstandigheid. Overigens had appellant die getuigen destijds al kunnen laten horen. Hetgeen appellant ter zitting van de Raad nog naar voren heeft gebracht over de schadevergoeding en de mededelingen van zijn bijstandsconsulent over de gevolgen daarvan voor zijn recht op bijstand, werpt evenmin een nieuw licht op de zaak. In de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 november 1999, die door appellant niet is bestreden, is op een en ander reeds uitdrukkelijk ingegaan. Het College heeft daarop in het besluit van 9 februari 2004 terecht ook gewezen.
Evenals de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat het College bevoegd was om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met verwijzing naar het besluit van 13 februari 1999. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het College niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.
EK0206