[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 mei 2005, 04/1553 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb),
Datum uitspraak: 13 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 2 mei 2006. Appellante is verschenen met bijstand van A. de Vlaming, wonende te Houten. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.R.W. van der Feen de Lille, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
Appellante, geboren in 1921, ontving ten tijde van belang op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) een pensioen naar de norm voor een ongehuwde.
Nadat gebleken was dat op het adres van appellante meer dan één persoon ingeschreven stond, heeft de Svb appellante om inlichtingen verzocht teneinde de hoogte van het ouderdomspensioen te kunnen vaststellen. Appellante heeft op een op 28 augustus 2003 gedateerd formulier met bijlage, inlichtingen verstrekt. Zij heeft aangegeven dat zij sedert 1 april 2003 onderdak verleent aan [H.S. P.] (hierna: [P.]), een zoon van een overleden vriendin, die de Duitse nationaliteit heeft. [P.], geboren in 1930, heeft geen middelen van bestaan. Zij stelt hem uit christelijke naastenliefde te hebben opgevangen.
De Svb heeft het aan appellante toegekende ouderdoms-pensioen bij besluit van 19 februari 2004 met ingang van 1 mei 2003 herzien naar de norm voor gehuwden wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding. Bij brief van gelijke datum is mededeling gedaan van het voornemen om een boete op te leggen van € 231,--, alsmede om € 2.807,40 van appellante terug te vorderen terzake van teveel betaald pensioen.
De Svb heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 februari 2004 bij besluit van 27 mei 2004 ongegrond verklaard. Hij stelt zich op het standpunt dat appellante en [P.] een gezamenlijke huishouding voeren omdat zij hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en er tevens sprake is van wederzijdse verzorging. De zorg van appellante bestaat uit het verschaffen van woonruimte en daaraan gerelateerde voorzieningen. De zorg van [P.] bestaat onder meer uit het helpen met de boodschappen. Van een commerciële relatie is geen sprake nu er geen huur wordt betaald.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 mei 2004 ongegrond verklaard.
Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat geen sprake is van wederzijdse verzorging omdat [P.] alleen maar af en toe helpt met de boodschappen. Hij tilt deze, indien ze te zwaar zijn, in haar rollator. Van enige andere zorg is geen sprake. De situatie dat zij en [P.] elkaar verzorgen bij ziekte heeft zich niet voorgedaan. Zij heeft uitsluitend gehandeld uit christelijke naastenliefde en is zich niet bewust geweest iets fout te hebben gedaan. De aangekondigde boete en terugvordering kan zij niet betalen omdat zij uitsluitend pensioen heeft.
De Svb heeft gepersisteerd bij zijn in het besluit van 27 mei 2004 neergelegde standpunt. Het motief van het voeren van een gezamenlijke huishouding is volgens de Svb niet van belang.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1, derde lid, van de AOW wordt in deze wet als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een andere ongehuwde meerder-jarige een gezamenlijke huishouding voert. Op grond van het vierde lid van dit artikel is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Naar vaste rechtspraak dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet relevant.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij ten tijde in geding ongehuwd waren en hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
Wel is in geschil of sprake is geweest van wederzijdse verzorging als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW.
De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval aan het criterium van de wederzijdse verzorging niet is voldaan. De enkele omstandigheid dat [P.] zo nu en dan heeft geholpen met de boodschappen door deze, zoals appellante ter zitting onweersproken heeft toegelicht, in de rollator van appellante te tillen acht de Raad onvoldoende voor de conclusie dat wederzijds sprake is geweest van het dragen van zorg voor elkaar. Van enige andere vorm van feitelijke zorgverlening door [P.] aan appellante is niet gebleken, evenmin als van enige vorm van financiële verstrengeling.
Hieruit volgt dat de Svb ten onrechte heeft aangenomen dat appellante met [P.] ten tijde in geding een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 27 mei 2004 vernietigd dienen te worden wegens strijd met de wet. De Raad acht, gelet op de gedingstukken, het verhandelde ter zitting en het tijdsverloop, termen aanwezig om zelf in de zaak te voorzien in dier voege dat het besluit van 19 februari 2004 wordt herroepen.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 mei 2004;
Herroept het besluit van 19 februari 2004;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2006.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.