ECLI:NL:CRVB:2006:AY0123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4545 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens vervallen procesbelang na tegemoetkoming in bezwaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had de bijstand van appellant verlaagd omdat hij naar hun mening verwijtbaar had geweigerd passend werk te aanvaarden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het College verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing gegrond verklaard en het besluit van het College vernietigd. Appellant is vervolgens in hoger beroep gegaan.

Tijdens het hoger beroep heeft het College op 24 april 2006 opnieuw op het bezwaar van appellant beslist en hem volledig tegemoetgekomen door de eerdere beslissing te herroepen en de bijstand over april 2004 alsnog uit te betalen. Appellant heeft echter aangegeven dat hij een uitspraak van de Raad wenst, met name over de gemaakte proceskosten in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er met het besluit van 24 april 2006 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Hierdoor is er geen procesbelang meer bij een beoordeling van de eerdere uitspraak en het besluit van 30 september 2004. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 13 juni 2006, waarbij de kosten van het griffierecht ook door de gemeente Rotterdam aan appellant moeten worden vergoed.

Uitspraak

05/4545 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2005, 04/3278 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College),
Datum uitspraak: 13 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Namens appellant is een reactie ingezonden op een vraag van de Raad.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 mei 2006. Partijen zijn met schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden.
Het College heeft de bijstand over de maand april 2004 bij besluit van 14 april 2004 verlaagd met 100% op de grond dat appellant verwijtbaar heeft geweigerd passend werk te aanvaarden.
Het College heeft het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2004 bij besluit van 30 september 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 30 september 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Appellant is gemotiveerd van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Hangende hoger beroep heeft het College bij besluit van 24 april 2006 opnieuw op het bezwaar van appellant beslist in die zin dat het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2004 gegrond wordt verklaard, dat dit besluit wordt herroepen en dat de uitkering over de maand april 2004 alsnog aan appellant zal worden uitbetaald.
Namens appellant is de Raad bericht dat met het besluit van 24 april 2006 aan alle bezwaren is tegemoetgekomen, maar dat niettemin een beslissing op het beroep wordt gewenst met name voor wat betreft de in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat met het besluit van 24 april 2006 volledig aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen. Daar waar niet (meer) van enig procesbelang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak en het besluit van 30 september 2004 is gebleken, dient, gezien het voorafgaande, het hoger beroep wegens vervallen procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 322,--, te betalen door de gemeente Rotterdam;
Bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.C. Visser als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) R.C. Visser.