ECLI:NL:CRVB:2006:AX9280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6278 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn en niet-ontvankelijkheid van bezwaar in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 13 januari 2005, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 25 april 2003 niet-ontvankelijk werd verklaard wegens te late indiening. Het Uwv had het besluit van 25 april 2003 bekendgemaakt, maar het bezwaarschrift van appellant, dat op 27 mei 2003 zou zijn verzonden, was niet ontvangen. Appellant heeft op 1 oktober 2004 bij het Uwv geïnformeerd naar de status van zijn bezwaarschrift, maar het Uwv kon geen bewijs van ontvangst overleggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 12 mei 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.A.A. Soer. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, omdat niet kon worden aangetoond dat het voor het verstrijken van de termijn was verzonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het Uwv artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet had geschonden en dat het Uwv op grond van artikel 7:3 van de Awb af kon zien van het horen van appellant.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien de brief van 27 mei 2003 niet aangetekend was verzonden en het risico van niet-ontvangst voor rekening van appellant kwam. De verklaring van de voormalige accountant van appellant werd als onvoldoende beschouwd om aan te nemen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was verzonden. Het hoger beroep werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

05/6278 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 september 2005, 05/508
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep doen instellen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.A Soer.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 13 januari 2005 (het bestreden besluit) waarbij hij het bezwaar tegen zijn besluit van 25 april 2003 wegens de te late indiening niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het Uwv heeft zijn besluit op 25 april 2003 bekend gemaakt. Bij brief van 1 oktober 2004 is namens appellant bij het Uwv geïnformeerd naar de afhandeling van een bezwaarschrift dat door hem op 27 mei 2003 zou zijn verzonden. Dat bezwaarschrift heeft het Uwv niet bereikt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift van appellant niet tijdig is ingediend, nu niet is gebleken dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het Uwv binnen de in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde termijn van één week heeft bereikt.
Evenmin is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De brief van
27 mei 2003 is niet aangetekend verzonden en bij het Uwv niet ontvangen. Naar vaste rechtspraak ligt het daarom op de weg van appellant om aan te tonen dat verzending heeft plaatsgevonden en komt het voor zijn risico als niet kan worden aangetoond dat het poststuk daadwerkelijk is verzonden. Naar het oordeel van de Raad is de ter zitting van de rechtbank door de voormalige accountant van appellant afgelegde verklaring dat hij op
27 mei 2003 bezwaar heeft gemaakt ontoereikend om aan te nemen dat de brief van
27 mei 2003 daadwerkelijk per post is verzonden.
De rechtbank heeft terecht de beroepsgrond verworpen dat het Uwv artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, kon het Uwv naar het oordeel van de Raad op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb afzien van het horen van appellant.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van de Vos als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2006.
D.J. van der Vos.
J.P. Mulder.
BKH 310506