ECLI:NL:CRVB:2006:AX8870
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Blijvende weigering van WW-uitkering na beëindiging dienstbetrekking zonder gegronde redenen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv om haar WW-uitkering blijvend te weigeren, ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 1 oktober 2001 als accountmanager werkzaam was bij Segment Interim BV, viel op 19 mei 2003 uit wegens ziekte. Het Uwv had eerder, op 23 maart 2004, de aanvraag van appellante voor een WAO-uitkering afgewezen, omdat de werkgever geen compleet reïntegratieverslag had ingediend. De loondoorbetalingsverplichting van de werkgever werd verlengd tot 16 september 2004. Op 30 juni 2004 vroeg de werkgever de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met appellante te ontbinden, wat op 1 augustus 2004 gebeurde, met een vergoeding van € 8.441,16 voor appellante. Appellante diende op 27 juli 2004 een aanvraag voor een WW-uitkering in, maar deze werd bij besluit van 8 september 2004 door het Uwv blijvend geweigerd. Het Uwv stelde dat appellante niet al het mogelijke had gedaan om haar dienstverband te behouden en dat zij in een ontbindingsprocedure een beroep had moeten doen op het opzegverbod van artikel 7:670 BW.
In hoger beroep betwistte appellante het oordeel van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank en het Uwv terecht van mening waren dat de kans van slagen van een beroep op het opzegverbod als overwegend positief moest worden ingeschat. De Raad stelde vast dat appellante niet had aangetoond dat er andere omstandigheden waren die tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst hadden kunnen leiden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.