ECLI:NL:CRVB:2006:AX8796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5289 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde bijstandsuitkering na onjuiste opgave van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een aanvullende bijstandsuitkering van het College. Het College had op 3 december 2003 besloten om de bijstandsverlening van appellant te herzien en een bedrag van € 2.616,57 terug te vorderen wegens te veel betaalde bijstand over bepaalde perioden. Appellant had in zijn inkomstenformulieren niet de volledige bedragen van zijn WAO-uitkering vermeld, wat leidde tot een onjuiste berekening van zijn bijstandsrecht.

De rechtbank had in haar uitspraak van 7 juli 2005 het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen deze uitspraak gemotiveerd, maar ter zitting erkende hij dat hij geen juiste opgave had gedaan van zijn WAO-inkomsten. De Raad voor de Rechtspraak concludeerde dat appellant geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij de herziening en terugvordering niet langer betwistte. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2006.

Uitspraak

05/5289 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2005, WWB 05/219 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 23 mei 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2006. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren en mr. D. Çevik, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en ter aanvulling hierop van het College een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Uit een onderzoek is gebleken dat appellant over de perioden van 1 oktober 2002 tot en met 30 november 2002 en van
1 januari 2003 tot en met 30 september 2003 op de aan hem verstrekte inkomstenformulieren niet de volledige bedragen heeft vermeld van de door hem ontvangen uitkering ingevolge de WAO, waardoor er te weinig op de bijstand is gekort.
Tevens is gebleken dat appellant over de periode van 6 april 2003 tot en met 28 april 2003 ten onrechte bijstand heeft ontvangen, omdat hij toen zonder toestemming van het College buiten Nederland verblijf hield.
Bij besluit van 3 december 2003 heeft het College het recht op bijstand van appellant over de perioden van 1 oktober 2002 tot en met 30 november 2002 en van 1 januari 2003 tot en met 30 september 2003 herzien en de over die perioden teveel betaalde bijstand ten bedrage van € 518,60 bruto, respectievelijk € 2.097,97 netto van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 9 december 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 december 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat ter zitting van de Raad namens appellant is onderkend dat hij geen juiste opgave heeft gedaan van de bedragen welke hij ten tijde hier van belang uit hoofde van zijn uitkering ingevolge de WAO heeft ontvangen en dat hij zich kan vinden in de berekening en verrekening van het College met betrekking tot de terugvordering van hetgeen teveel aan bijstand is betaald.
Nu de herziening en terugvordering niet langer door appellant worden betwist, is de Raad van oordeel dat appellant geen in rechte honoreren belang meer heeft bij een beoordeling ten gronde van het bestreden besluit van 9 december 2004. Omdat appellant niet om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht, is ook anderszins geen procesbelang meer aanwezig.
Hetgeen namens appellant verder in hoger beroep nog naar voren is gebracht heeft betrekking op kwesties die geen onderdeel uit maken van het geschil in hoger beroep. De Raad laat dit dan ook verder onbesproken.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman.