ECLI:NL:CRVB:2006:AX8679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-722 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van psychische problematiek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 24 december 2003 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, die in Marokko woont, had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzien. De herziening vond plaats op basis van een besluit van 25 maart 2002, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 15 tot 25% in plaats van de eerder vastgestelde 80 tot 100%. Appellant stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische problematiek, en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts had gevolgd.

Tijdens de zitting op 14 april 2006 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B.F. Desloover, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld in het medische onderzoek en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de herziening van de WAO-uitkering rechtmatig was. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde verklaringen van verschillende artsen geen nieuw licht wierpen op de situatie per de datum in geding, 20 april 1998. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, op 26 mei 2006. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

04/722 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2003, 02/2019 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Desloover. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 6 januari 1998 heeft het Uwv aan appellant per 30 december 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verstrekt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit op bezwaar van 25 maart 2002 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 23 februari 1998 waarbij het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 april 1998 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 25 maart 2002.
De rechtbank heeft hiertoe kort samengevat overwogen dat appellant is gezien door een verzekeringsarts, de bezwaarverzekeringsarts het onderzoek door de verzekeringsarts niet onzorgvuldig of onjuist achtte en de informatie van de behandelend arts in Marokko, de psychiater J.E. El Amari geen betrekking had op de datum in geding.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het namens het Uwv verrichte medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
Ook de arbeidskundige component van het besluit ontmoette bij de rechtbank geen bedenkingen.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Naar zijn mening is door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening gehouden met de psychische problematiek waarmee hij kampt. In zijn beroepschrift heeft appellant gewezen op rapportages van de arts
F. Lamouri en de psychiater dr. Merini Ahmed Farid.
Voorts zijn namens appellant verklaringen overgelegd van El Amari van 16 juni 2004, 5 januari 2005, 21 februari 2005 en
3 november 2005, van de chirurg dr. Hassan Alami Faricha van 10 februari 2005 en van de arts dr. Samir Benslimane van 20 oktober 2005 en een overzicht van door appellant gebruikte medicijnen in de periode van 1 augustus 1997 tot en met
24 augustus 2004.
Het Uwv heeft zich kort samengevat geschaard achter het door de rechtbank gegeven oordeel.
Van de zijde van het Uwv is op de ingediende verklaringen gereageerd. Het Uwv heeft er op gewezen dat geen van de verklaringen een ander licht werpt op de situatie per de datum die hier in geding is, zijnde 20 april 1998.
In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd is de Raad niet kunnen blijken dat de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen over de rechtmatigheid van het besluit van het Uwv van 25 maart 2002.
Ook de Raad is niet kunnen blijken dat het Uwv, volgend de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts, tot een onvolledig of onjuist oordeel is gekomen over de op de datum in geding bestaande beperkingen van medische aard tot het verrichten van werkzaamheden. De rapportage van de arts Lamouri, gedateerd 9 oktober 2001, noch de namens appellant overgelegde verklaringen afkomstig van de appellant in Marokko behandelend psychiaters bevatten aanwijzingen dat de bezwaarverzekeringsarts per de in geding zijnde datum tot een onjuist oordeel is gekomen. De rapportage en de verklaringen dateren van na de datum in geding en werpen geen nieuw licht op de medische situatie van appellant per
20 april 1998.
Het hoger beroep van appellant slaagt mitsdien niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) P.H. Broier.