ECLI:NL:CRVB:2006:AX8679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van psychische problematiek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 24 december 2003 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, die in Marokko woont, had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzien. De herziening vond plaats op basis van een besluit van 25 maart 2002, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 15 tot 25% in plaats van de eerder vastgestelde 80 tot 100%. Appellant stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische problematiek, en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts had gevolgd.
Tijdens de zitting op 14 april 2006 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B.F. Desloover, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld in het medische onderzoek en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de herziening van de WAO-uitkering rechtmatig was. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde verklaringen van verschillende artsen geen nieuw licht wierpen op de situatie per de datum in geding, 20 april 1998. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.
De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, op 26 mei 2006. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.