ECLI:NL:CRVB:2006:AX8483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 12 mei 2004 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had in dat besluit, gedateerd op 14 februari 2003, de arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 25-35% en een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend met ingang van 13 december 2002. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant correct had ingeschat en dat de door het Uwv geselecteerde functies, waaronder die van machinaal metaalbewerker, niet onjuist waren beoordeeld. Appellant stelde echter dat hij meer beperkingen had en dat hij de geduide functies niet kon verrichten vanwege zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Hij verzocht ook om de benoeming van een medisch deskundige.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad voegde hieraan toe dat de belasting van de functies aardappelsorteerder, lederbewerker en confectie-, meubel-, dekkledennaaister niet boven de belastbaarheid van appellant uitging. De Raad nam ook in overweging dat de functies eenvoudige routinematige productiefuncties zijn, waarvoor de kennis van de Nederlandse taal van appellant voldoende werd geacht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen, aangezien de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd waren en er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2006, in aanwezigheid van griffier J.P. Mulder. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.