ECLI:NL:CRVB:2006:AX8479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2419 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 15 april 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 4 juli 2003, waarin zijn WAO-uitkering werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst de beperkingen van appellant correct weergaf en dat de medische rapportages geen steun boden voor een urenbeperking. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er geen toename van beperkingen was en dat de urenbeperking zonder nadere motivering was geschrapt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van zijn eerdere stellingen. De Raad benadrukte dat de rechtbank in haar uitspraak voldoende aandacht had besteed aan de belastbaarheid van appellant en dat er geen redenen waren om aan te nemen dat appellant op de datum in geding niet in staat was om gedurende hele dagen te werken. De Raad baseerde zijn oordeel op de beschikbare medische informatie, waaronder rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerden dat appellant in staat was om acht uur per dag te werken.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan in een meervoudige kamer en werd openbaar uitgesproken op 9 juni 2006. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellant werd gehandhaafd. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen, en dat de eerdere conclusies over zijn belastbaarheid en geschiktheid voor de voorgehouden functies juist waren.

Uitspraak

04/2419 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 april 2004, 03/1026 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 9 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 4 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij dit besluit is gehandhaafd het besluit van 19 februari 2003, waarbij de eerder verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% met ingang van 18 april 2003 is ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst de beperkingen juist zijn weergegeven. Voorts is overwogen dat de medische rapportages geen steun bieden voor een urenbeperking. Tenslotte is overwogen dat appellant de in de rapportage algemeen van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 februari 2004 genoemde functies kan vervullen.
Appellant heeft tegen deze uitspraak aangevoerd dat de rechtbank uit de rapportage van de neuroloog Th.J.M. Breuer van
8 december 2002 ten onrechte heeft afgeleid dat er geen toename is van beperkingen en dat er geen aandacht is besteed aan het zonder nadere motivering schrappen van de urenbeperking.
De Raad overweegt als volgt.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
Appellant was in 1994 betrokken bij een auto-ongeval, als gevolg waarvan hij zijn toenmalige werkzaamheden als plaatwerker heeft moeten staken. Aanvankelijk is hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 – 100%, welke later is ingetrokken. Appellant is weer gaan werken en was laatstelijk werkzaam als parkeerwachter voor 20 uur per week. Op 14 augustus 2000 is hem opnieuw een ongeval overkomen.
Het rapport van Breuer is kennelijk opgemaakt in het kader van een civiele procedure omtrent de aansprakelijkheid voor het appellant op 14 augustus 2000 overkomen ongeval. Appellant is op 30 oktober 2002 onderzocht door Breuer. Breuer concludeert dat de beperkingen reeds aanwezig waren voor het tweede ongeval. Hij constateert dat er een afwijking bestaat in de hoog thoracale wervelkolom, die geen relatie lijkt te hebben met de klachten van appellant. Bij neurologisch onderzoek vindt hij geen afwijkingen. Wel is er een myogene beperking van de cervicale wervelkolom. De door appellant aangegeven klachten en verschijnselen kunnen volgens Breuer als gevolg van het ongeval in 1994 worden beschouwd. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 1 augustus 2003 dat uit het rapport van Breuer blijkt dat er op neurologisch gebied geen afwijkingen zijn. De Raad wijst er voorts op dat ook het rapport van Life Style van 17 februari 2001 aangeeft dat er afgezien van een zeer slechte conditie en de actieve bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom geen duidelijke fysieke afwijkingen constateerbaar zijn. In dat rapport wordt voorts gesuggereerd dat werkhervatting mogelijk is.
Appellant heeft geen andersluidende medische gegevens overgelegd.
Met betrekking tot de vraag of appellant gedurende hele dagen belastbaar is overweegt de Raad dat de rechtbank daar op bladzijde drie van de aangevallen uitspraak wel degelijk op in gegaan is. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat op grond van de beschikbare medische informatie geen redenen bestaan om op de datum in geding een urenbeperking aan te nemen. De Raad wijst er op dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 18 oktober 2001 valt af te leiden dat een werkhervatting op dat moment gedoseerd en getrapt zou moeten worden beproefd/ begeleid en zo mogelijk uitgebreid. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 30 januari 2003 blijkt dat ten aanzien van appellant kan worden uitgegaan van een belastbaarheid van acht uur per dag, hetgeen overeenkomt met zijn activiteitenniveau op dat – ruim een jaar later gelegen – moment; appellant is thuis ook de hele dag bezig in allerlei lichtere activiteiten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.