ECLI:NL:CRVB:2006:AX8452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4352 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor dieetpreparaat Modifast

In deze zaak heeft appellant, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter dekking van de kosten van het dieetpreparaat Modifast. Deze aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam die het beroep ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de Ziekenfondswet (ZFW) voor de kosten van dieetpreparaten als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd. Dit betekent dat als binnen deze voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kosten, de Abw geen functie heeft. In dit geval was het dieetpreparaat Modifast niet als noodzakelijk aangemerkt, waardoor de gemeente zich terecht op het standpunt stelde dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet kon worden toegewezen.

De Raad heeft ook overwogen of er zeer dringende redenen waren om van de regels af te wijken, zoals genoemd in artikel 17, derde lid, van de Abw. De door appellant overgelegde medische gegevens boden onvoldoende basis om te concluderen dat er sprake was van een noodsituatie. Daarom werd de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand werd gehandhaafd.

Uitspraak

04/4352 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. F. Mekke, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2004, reg.nr. 04/2360 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 december 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mekke, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Op 14 november 2003 heeft hij gedaagde verzocht om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van het dieetpreparaat Modifast.
Bij besluit van 19 november 2003 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft gedaagde het tegen het besluit van 19 november 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Gedaagde heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat artikel 17, tweede lid, van de Abw aan verlening van bijzondere bijstand in de weg staat omdat de vergoeding van de onderhavige kosten bewust buiten de hier van toepassing zijnde voorliggende voorziening is gelaten, en zich hier geen zeer dringende redenen voordoen om daarvan af te wijken.
Bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 3 februari 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten tijde hier van belang diende de Ziekenfondswet (ZFW) voor de kosten van dieetpreparaten als een aan de Abw voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 7 september 2004 (LJN AR2301).
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Abw heeft die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht dient voor de toepassing van de Abw daarbij te worden aangesloten.
Op grond van de ter beschikking staande gegevens stelt de Raad vast dat het dieetpreparaat Modifast in het kader van de ZFW voor die kosten niet als noodzakelijk voor appellant is aangemerkt, zodat gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 17, tweede lid, van de Abw in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand voor die kosten.
Appellant heeft zich beroepen op artikel 17, derde lid, van de Abw, op grond waarvan, in afwijking van het tweede lid, bijzondere bijstand kan worden verleend indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Daarbij dient volgens de Memorie van Toelichting gedacht te worden aan noodsituaties. De door appellant overgelegde gegevens, waaronder informatie van de internist, de diabetesverpleegkundige en de oogarts, bieden de Raad onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat ten tijde hier van belang in het geval van appellant sprake was van een noodsituatie in evenvermelde zin. Dit betekent dat gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om bijzondere bijstand toe te kennen voor het dieetpreparaat Modifast.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter, mr. R.H.M. Roelofs en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.