ECLI:NL:CRVB:2006:AX6791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- C. van Viegen
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Inhouding van bedrijfspensioen op bijstandsuitkering en de gevolgen voor de middelen van het gezin
In deze zaak gaat het om de inhouding van een bedrijfspensioen op de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 23 augustus 2000 een uitkering ontvangt op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van € 30,25 op zijn bijstandsuitkering, die voortvloeit uit het bedrijfspensioen van zijn zoon. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De Raad overweegt dat volgens artikel 42 van de Abw alle vermogens- en inkomensbestanddelen die tot het gezin behoren, moeten worden meegerekend bij de bepaling van de bijstandsuitkering. Appellant stelt dat de kosten van de woning van zijn zoon, die niet verhuurd is, de hoogte van het bedrijfspensioen beïnvloeden. De Raad stelt echter vast dat de wijze waarop deze middelen worden aangewend niet relevant is voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Het College heeft terecht het bedrijfspensioen van de zoon van appellant als inkomen aangemerkt, en dit pensioen behoort niet tot de uitgezonderde middelen.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het College op juiste wijze heeft gehandeld door het bedrijfspensioen mee te rekenen in de middelen van het gezin. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 6 juni 2006, waarbij de Raad in het openbaar uitspraak heeft gedaan, en de beslissing is ondertekend door de voorzitter en de aanwezige griffier.