ECLI:NL:CRVB:2006:AX6779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1014 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor meerkosten van kleding, schoenen en beddengoed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor meerkosten van kleding, schoenen en beddengoed. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op 19 februari 2003, omdat er volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 mei 2006 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de noodzaak van de meerkosten voor kleding, schoeisel en beddengoed niet is aangetoond. De Raad oordeelt dat het College zich op de adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft mogen baseren. De GGD-arts, A. Knegt, had na onderzoek geadviseerd dat er geen medische indicatie was voor extra kosten. De Raad heeft de medische verklaringen van appellante, die voornamelijk betrekking hadden op een eerdere periode, niet overtuigend geacht.

De Raad concludeert dat de gestelde meerkosten niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan. De afwijzing van de aanvraag door het College wordt derhalve bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en C. van Viegen als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier L.M. Reijnierse.

Uitspraak

05/1014 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, 04/1023
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgermeester en wethouders van de gemeente Rotterdam
(hierna: College).
Datum uitspraak: 30 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2006. Voor appellante is verschenen mr. Van Zundert. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Zij heeft op 25 september 2002 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor meerkosten van kleding, schoenen en beddengoed. Naar aanleiding van de aanvraag is vanwege de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam contact opgenomen met de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). De arts van de GGD, A. Knegt, heeft - na appellante op het spreekuur van 3 februari 2003 te hebben gezien en de voorhanden zijnde medische gegevens te hebben geraadpleegd - geadviseerd dat er geen medische indicatie aanwezig is voor het extra wassen van kleding of beddengoed en dat geen sprake is van extra slijtage van kleding, schoeisel en beddengoed als gevolg van een medisch probleem.
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het College de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen op grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39 van de Awb.
Bij besluit van 23 februari 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
19 februari 2003 overeenkomstig het preadvies van de Algemene Bezwaarschriften-
commissie, ongegrond verklaard. Daarnaast is mede ten grondslag gelegd een nader advies van de GGD van 12 december 2003.
De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Abw heeft de belanghebbende recht op bijzondere bijstand voorzover hij niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm als bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Met het College is de Raad van oordeel dat in het geval van appellante de noodzaak van de meerkosten van kleding, schoeisel en beddengoed niet is komen vast te staan. De Raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het College zijn oordeel over (het ontbreken van) de medische noodzaak van deze kosten niet op de adviezen van de GGD kon en mocht baseren. Hetgeen door appellante, onder overlegging van medische verklaringen van de artsen die haar behandeld hebben, daarover is aangevoerd heeft de Raad er niet van overtuigd dat de adviezen naar wijze van totstandkoming of naar inhoud niet deugdelijk zouden zijn. Daartoe overweegt de Raad dat appellante twee maal op het spreekuur van de betrokken GGD-arts is gezien, dat de GGD bij zijn advisering gebruik heeft gemaakt van de over appellante voorhanden zijnde medische gegevens en dat een GGD-arts tijdens hoorzitting over het bezwaar van appellante een toelichting op het medische oordeel van de GGD heeft gegeven. De in beroep overgelegde medische verklaringen zien merendeels op een periode gelegen ruim voor het hier van belang zijnde tijdvak. De verklaring van de huisarts van appellante van 17 september 2004 ziet evenmin op de periode in geding en betreft bovendien de in dit geding niet aan de orde zijnde noodzaak van extra verwarming van de woning van appellante. Ten slotte neemt de Raad in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat appellante ten tijde in geding niet onder medische behandeling voor haar reumatische klachten stond.
In verband met het voorgaande is de Raad van oordeel dat de gestelde meerkosten voor kleding, schoeisel en beddengoed van appellante niet kunnen aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan zoals bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Het College heeft de aanvraag van appellante dan ook terecht afgewezen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L.M. Reijnierse.
BKH 220506