ECLI:NL:CRVB:2006:AX5762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid door niet aanvaarden van contractverlenging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WW-uitkering met ingang van 3 september 2003 blijvend geheel te weigeren. De weigering was gebaseerd op de stelling dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij geen verlenging van zijn contract voor bepaalde tijd wilde aanvaarden.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten had aangegeven dat appellant door eigen toedoen geen passende arbeid had behouden. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant dat hem geen aanbod was gedaan tot verlenging van zijn arbeidscontract. De Raad heeft de relevante bepalingen van de Werkloosheidswet (WW) in overweging genomen en geconcludeerd dat appellant de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet had overtreden.
De Raad oordeelde dat de werkgever appellant een contract voor de duur van zes maanden had aangeboden, wat appellant had moeten aanvaarden om werkloosheid te voorkomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M.D.F. de Moor en is openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het aanvaarden van redelijke aanbiedingen van arbeid om werkloosheid te voorkomen, en dat het niet aanvaarden van dergelijke aanbiedingen kan leiden tot een weigering van een WW-uitkering.