ECLI:NL:CRVB:2006:AX3229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-4131 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op wachtgeld na prijsgeven van inkomsten zonder voldoende reden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die als sergeant-majoor bij de Koninklijke Landmacht was ontslagen en aanspraak maakte op een uitkering op basis van de Militaire Wachtgeldregeling 1961. Appellante had haar wachtgeld zien verminderen nadat zij een dienstverband bij Planet Technologies B.V. had aanvaard, maar beëindigde dit dienstverband op 1 juli 2002 om een lager betaalde functie bij een zorginstelling te aanvaarden. De staatssecretaris van Defensie oordeelde dat appellante zonder voldoende reden haar inkomsten had prijsgegeven, wat leidde tot een korting op haar wachtgeld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris niet de gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat appellante de lagere functie bij de zorginstelling kon accepteren zonder dat dit gevolgen zou hebben voor haar wachtgeld. De Raad bevestigde dat er geen uitdrukkelijke toezegging was gedaan door de staatssecretaris en dat de eerdere goedkeuring voor het aanvaarden van een lager betaalde baan niet automatisch betekende dat dit nu ook het geval was. De Raad erkende dat de staatssecretaris niet snel had gereageerd op de mededeling van appellante over haar ontslag, maar oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij hierdoor benadeeld was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante zonder voldoende reden haar inkomsten bij Planet had prijsgegeven. De Raad vond geen aanleiding om in hoger beroep proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2006.

Uitspraak

04/4131 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 juni 2004, 03/02951 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris).
Datum uitspraak: 4 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretatris heeft een verweerschrift laten indienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2005. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dudink. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Krijgsman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Hij heeft aan de gemachtigde van appellante schriftelijk enkele vragen gesteld. Deze heeft daarop geantwoord, waarna namens de staatssecretaris desgevraagd een reactie is gegeven.
Na daartoe van partijen toestemming te hebben gekregen heeft de Raad bepaald dat het verdere onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante heeft, vanwege haar ontslag als sergeant-majoor bij de Koninklijke Landmacht, sedert 1 oktober 1996 aanspraak op een uitkering ingevolge de Militaire Wachtgeldregeling 1961. Zij is gaan werken bij (de rechtsvoorganger van) Planet Technologies B.V., (hierna: Planet), een onderdeel van de KPN, hetgeen leidde tot een vermindering van haar wachtgeld. Met ingang van 1 juli 2002 heeft appellante dit dienstverband beëindigd en is zij tegen een lager salaris gaan werken bij een zorginstelling.
1.2. Bij besluit van 19 december 2002, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2003, heeft de staatssecretaris appellante meegedeeld dat sprake is van het zonder voldoende reden prijsgeven van inkomsten en dat deze prijsgegeven inkomsten, met toepassing van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Militaire Wachtgeldregeling 1961, in dezelfde mate als voorheen gekort zullen blijven op het wachtgeld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 18 juni 2003 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante zonder voldoende reden inkomsten bij Planet heeft prijsgegeven. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen, kort gezegd erop neerkomend dat de door appellante gestelde medische klachten en het oorzakelijke verband met haar ontslagname bij Planet niet zijn komen vast te staan.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante alsnog gegevens overgelegd van de bedrijfsmaatschappelijk werker en van de bedrijfsarts. Uit die gegevens blijkt wel van diverse gezondheidsklachten van appellante, maar het standpunt van de staatssecretaris dat daaruit niet blijkt dat appellante haar problemen alleen kon oplossen door ontslag te nemen wordt door de Raad gedeeld. De voorhanden gegevens wijzen er niet op dat iets dergelijks haar is geadviseerd of dat zij reden had te veronderstellen dat de klachten zich in een andere betrekking niet of veel minder meer zouden voordoen.
3.2. De Raad deelt eveneens het oordeel van de rechtbank dat door de staatssecretaris niet de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat appellante de baan bij de zorginstelling kon accepteren zonder dat de hogere inkomsten bij Planet gekort zouden blijven op het wachtgeld. Van een uitdrukkelijke toezegging is niet gebleken, terwijl de omstandigheid dat de staatssecretaris enkele jaren daarvoor na onderzoek wel akkoord was gegaan met het accepteren door appellante van een lager betaalde baan, niet betekende dat hij nu weer akkoord zou gaan. De Raad onderkent dat de staatssecretaris niet voortvarend heeft gereageerd op de mededeling van appellante dat zij ontslag had genomen teneinde een lager betaalde baan te accepteren, maar appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor is benadeeld.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Singhal-van Dissel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
1.05