ECLI:NL:CRVB:2006:AX3058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbaar gedrag van de werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank oordeelde over de weigering van de WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De uitspraak van de rechtbank dateert van 20 april 2005 en betreft de beslissing van het Uwv om de WW-uitkering van appellant blijvend geheel te weigeren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 mei 2006 uitspraak gedaan in deze zaak.
Appellant, vertegenwoordigd door mr. H.B.Th. Koekkoek van de Hout-en Bouwbond CNV, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die op 18 augustus 2004 het besluit van 17 juni 2004 handhaafde. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift gesteld dat appellant zich jegens zijn werkgever zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
Tijdens de zitting op 22 maart 2006 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. S.T. Dieters. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet en de relevante bepalingen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar oordeel op goede gronden heeft besloten en dat de argumenten die in hoger beroep zijn aangevoerd, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten bevatten.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om het beeld van het functioneren van appellant, zoals geschetst door de werkgever, te betwisten. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.