ECLI:NL:CRVB:2006:AX1900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en heroverweging besluit Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De gedaagde, die sinds 1 september 1998 in dienst was van de Kamer van Koophandel Gooi- en Eemland als beleidsadviseur, kreeg per 1 juli 2003 eervol ontslag wegens onbekwaamheid. Op 10 juli 2003 diende hij een aanvraag in voor een WW-uitkering. Het Uwv kon bij besluit van 22 september 2003 het recht op uitkering nog niet vaststellen en weigerde een voorschot, omdat er vermoedens waren dat de gedaagde verwijtbaar werkloos was geworden.
De rechtbank verklaarde het beroep van gedaagde niet-ontvankelijk, omdat het bestreden besluit niet als een beslissing op bezwaar kon worden beschouwd. In hoger beroep stelde het Uwv dat het bestreden besluit wel degelijk een beslissing op bezwaar was, en dat er op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zorgvuldige beslissing genomen had moeten worden over het recht op WW-uitkering van gedaagde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte geen beslissing had genomen over de aanvraag van gedaagde en dat de rechtbank de zaak ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd het Uwv voorwaardelijk veroordeeld in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep, voor het geval het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De uitspraak werd gedaan op 15 maart 2006 door de Centrale Raad van Beroep, met H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden.