ECLI:NL:CRVB:2006:AX1776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1790 NABW + 05-1791 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 8 maart 2005. Verzoekers, beiden wonende te Ede, hebben het verzoek ingediend naar aanleiding van de uitspraken 03/789 en 03/790 NABW. De Raad heeft vastgesteld dat de gronden die verzoekers hebben aangevoerd niet voldoen aan de criteria voor herziening zoals vastgelegd in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De feiten en omstandigheden die door verzoekers zijn ingeroepen, dateren van vóór de eerdere uitspraak en zijn in de eerdere procedure al aan de orde geweest. De Raad heeft ook geconstateerd dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij redelijkerwijs niet bekend konden zijn met de overgelegde verklaring van 2 april 2004, die betrekking heeft op feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening in wezen een poging is om de juistheid van de eerdere uitspraak ter discussie te stellen, wat niet mogelijk is met het rechtsmiddel van herziening. Daarom heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier P.E. Broekman.

Uitspraak

05/1790 NABW
05/1791 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekers),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 maart 2005, 03/789 en 03/790 NABW,
in het geding in hoger beroep tussen:
verzoekers
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 maart 2005, 03/789 en 03/790 NABW.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 maart 2006 heeft mr. D. Brouwer, advocaat te Ede, de Raad medegedeeld als gemachtigde voor verzoekers op te treden en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2006. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer en M. Mahmutovic als tolk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok, werkzaam bij de gemeente Ede.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De Raad stelt vast dat de gronden die verzoekers tegen de uitspraak van 8 maart 2005 hebben aangevoerd, en nader zijn toegelicht ter zitting, niet worden aangemerkt als feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De feiten en omstandigheden waarop verzoekers zich beroepen dateren alle van vóór die uitspraak en zijn in de procedure die tot de uitspraak heeft geleid - materieel - ook aan de orde geweest. Met betrekking tot de overgelegde verklaring van 2 april 2004, waarvan verzoekers niet hebben kunnen aangeven wanneer zij deze ontvangen hebben, stelt de Raad vast dat deze ziet op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak. De Raad is evenwel van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verzoekers redelijkerwijs niet bekend konden zijn met die verklaring, dan wel met de feiten en omstandigheden genoemd in die verklaring.
Wat verzoekers met het verzoek om herziening in wezen beogen, is het ter discussie stellen van de juistheid van de uitspraak van 8 maart 2005. Daarvoor is het - bijzondere - rechtsmiddel van herziening echter niet bedoeld.
Het verzoek om herziening dient daarom te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 april 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman.
EK2504