ECLI:NL:CRVB:2006:AW9663
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na instemming met ontslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had op 1 mei 1995 een dienstverband bij de rechtsvoorganger van de werkgever en was laatstelijk werkzaam als Hoofd Verkoop/bedrijfsadviseur varkenshouderij. Op 2 september 2003 heeft de werkgever appellant geïnformeerd over de wens om de dienstbetrekking te beëindigen, waarna appellant werd vrijgesteld van arbeid. De werkgever heeft op 12 januari 2004 de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2004 te ontbinden, waarbij werd gesteld dat er geen verwijt aan partijen te maken was. Appellant heeft in zijn verweerschrift de visie van de werkgever onderschreven en aangegeven dat er volledige overeenstemming was bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft op 14 januari 2004 de arbeidsovereenkomst ontbonden. Appellant heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd op 1 april 2004 geweigerd omdat hij had ingestemd met het ontslag. Het Uwv verklaarde de bezwaren van appellant tegen deze beslissing ongegrond, stellende dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant nodeloos heeft meegewerkt aan de beëindiging van de dienstbetrekking en dat er geen bijzondere redenen waren voor de werkgever om het dienstverband te beëindigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 26 april 2006, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.