[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 maart 2005, 04/3949 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 april 2006
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M. Folkers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellant was gedurende 38 uur per week werkzaam in de tomatenteelt tot zijn uitval in december 2001. Aan appellant is geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend omdat hij na ommekomst van de wachttijd minder dan 15 procent arbeidsongeschikt werd geacht.
Met ingang van 9 december 2002 is aan appellant een WW-uitkering toegekend.
Appellant heeft een aanbod gekregen om per 1 april 2004 bij Slager Automaterialen B.V. als chauffeur/magazijnmedewerker aan de slag te gaan voor 42,5 uur per week en één keer in de drie weken op zaterdag voor 6,5 uur, voor de periode van een half jaar. Appellant heeft deze functie niet aanvaard.
Bij besluit van 20 april 2004 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat met ingang van 1 april 2004 diens WW-uitkering bij wijze van maatregel blijvend geheel wordt geweigerd voor het aantal uren dat appellant had kunnen werken.
Bij het bestreden besluit van 5 augustus 2004 heeft het Uwv het besluit van 20 april 2004 gehandhaafd. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat alle relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant zijn meegewogen. De reïntegratiebegeleider had de beschikking over de Functionele Mogelijkhedenlijst en de rapportage van de arbeidsdeskundige. Voorts gaat het Uwv er vanuit dat normaal toiletgebruik is te realiseren en dat de overschrijding van 40 uur per week gering is. Ten slotte zijn geen dringende redenen aanwezig geacht om van de maatregel af te zien.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige, appellant in staat moet worden geacht de aangeboden functie te vervullen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de functie voor appellant niet als passend kan worden beschouwd. Voorts had van appellant, die bereid was de functie voor 38 uur per week te aanvaarden, uit het oogpunt van de WW verwacht mogen worden dat hij de in de aangeboden functie langere werkweek in ieder geval tijdelijk, tot hij ander werk zou hebben gevonden, voor lief zou hebben genomen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de aangeboden functie niet passend is. Wegens zijn maag- en darmklachten moet hij veelvuldig gebruik maken van het toilet. In de aangeboden arbeidsovereenkomst wordt niet gesproken van koffie- en theepauzes. Appellant wil graag werken maar is niet voor meer dan 38 à 40 uur per week belastbaar. Appellant acht zich fysiek niet in staat om eens in de drie weken gedurende een zesdaagse werkweek te werken.
Voorts heeft appellant gesteld dat het onderzoek dat aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegen onvoldoende zorgvuldig is geweest. In het dossier ontbreekt een uitgebreide functieomschrijving waarbij de belastingen zijn beschreven. De stelling van het Uwv dat de reïntegratiebegeleider standaard dient te beschikken over een aantal gegevens is volgens appellant te algemeen om als motivering te dienen dat de functie passend is.
De Raad overweegt als volgt.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden de WW-uitkering van appellant blijvend geheel heeft geweigerd omdat appellant heeft nagelaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden.
De Raad beantwoord deze vraag, evenals de rechtbank bevestigend en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder naar voren is gebracht geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten, zodat de Raad kan volstaan met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak. Daaraan voegt de Raad nog toe dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat appellant uit het oogpunt van de WW de aangeboden functie, desnoods tijdelijk, had dienen te accepteren teneinde te bezien in hoeverre zijn gezondheid hem zou belemmeren bij de uitoefening van die functie dan wel om van daaruit uit te zien naar een andere functie.
Dit betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en C.P.J. Goorden en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B. van Zoelen-Altunc als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006.
(get.) B. van Zoelen-Altunc