ECLI:NL:CRVB:2006:AW9232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld en geschiktheid voor eigen werk in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in eerste instantie een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellant meldde zich ziek op 3 februari 2003 met klachten van overspannenheid en nek- en schouderklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 1 mei 2003 werd appellant hersteld verklaard, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hem meedeelde dat hij per 5 mei 2003 geen recht meer had op een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 februari 2004.
In hoger beroep stelde appellant dat hij per 5 mei 2003 ongeschikt was om zijn werk als betonijzervlechter te verrichten. Hij betoogde dat het Uwv een onjuiste maatstaf had aangelegd met betrekking tot zijn arbeid en dat de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onzorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 8 maart 2006 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door mr. S.J.M.A. Clerx.
De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat er geen aanwijzingen waren dat het Uwv van een onjuiste maatstaf was uitgegaan. Ook was er geen bewijs dat het besluit van het Uwv op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel konden trekken. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.W.P. van der Hoeven als griffier, op 19 april 2006.