ECLI:NL:CRVB:2006:AW9232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1789 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld en geschiktheid voor eigen werk in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in eerste instantie een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellant meldde zich ziek op 3 februari 2003 met klachten van overspannenheid en nek- en schouderklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 1 mei 2003 werd appellant hersteld verklaard, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hem meedeelde dat hij per 5 mei 2003 geen recht meer had op een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 februari 2004.

In hoger beroep stelde appellant dat hij per 5 mei 2003 ongeschikt was om zijn werk als betonijzervlechter te verrichten. Hij betoogde dat het Uwv een onjuiste maatstaf had aangelegd met betrekking tot zijn arbeid en dat de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onzorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 8 maart 2006 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door mr. S.J.M.A. Clerx.

De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat er geen aanwijzingen waren dat het Uwv van een onjuiste maatstaf was uitgegaan. Ook was er geen bewijs dat het besluit van het Uwv op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Appellant had geen nieuwe medische stukken overgelegd die de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel konden trekken. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.W.P. van der Hoeven als griffier, op 19 april 2006.

Uitspraak

04/1789 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 februari 2004, 03/1320 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koolhoven, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2006. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als betonijzervlechter. Met ingang van 4 november 2002 is hem een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellant heeft zich op 3 februari 2003 ziekgemeld met klachten van overspannenheid en nek- en schouderklachten. Een verzekeringsarts heeft hem op 1 mei 2003 op het spreekuur gezien en heeft hem met ingang van 5 mei 2003 hersteld verklaard. Dienovereenkomstig heeft het Uwv hem bij besluit van 5 mei 2003 meegedeeld dat hij met ingang van 5 mei 2003 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 2 juli 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij per 5 mei 2003 ongeschikt is om zijn werk als betonijzervlechter te verrichten. Volgens appellant heeft het Uwv een onjuiste maatstaf met betrekking tot zijn arbeid aangelegd en ook overigens zijn arbeidsongeschiktheid op een onzorgvuldige wijze beoordeeld.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich daarmee. Ook naar het oordeel van de Raad is niet gebleken dat het Uwv van een onjuiste maatstaf met betrekking tot de arbeid is uitgegaan, terwijl de Raad evenmin is gebleken dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In hoger beroep heeft appellant geen nadere medische stukken in geding gebracht die aanleiding kunnen geven voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit, zodat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W.P. van der Hoeven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.
MK