ECLI:NL:CRVB:2006:AW3266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten in hoger beroep na intrekking van het beroep door appellanten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft. Het hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 21 december 2004, waarin de terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periode van 25 februari 2002 tot 1 september 2003 aan de orde was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2006 uitspraak gedaan.
De Raad heeft vastgesteld dat het Dagelijks Bestuur op 24 februari 2004 het recht op bijstand van appellanten heeft ingetrokken en kosten van bijstand heeft teruggevorderd. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 21 december 2004 het beroep van appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard, wat leidde tot een nieuw besluit van het Dagelijks Bestuur op 20 mei 2005, waarin bijstand werd toegekend in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek.
Tijdens de zitting op 7 maart 2006 hebben appellanten hun hoger beroep ingetrokken, waarna zij verzocht hebben om veroordeling van het Dagelijks Bestuur in de proceskosten. De Raad overweegt dat, gezien de intrekking van de beslissing tot terugvordering, het Dagelijks Bestuur volledig aan appellanten tegemoet is gekomen. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel rechtvaardigen dat het verzoek om proceskostenveroordeling ingewilligd dient te worden.
De Raad heeft de proceskosten vastgesteld op € 644,-- voor de verleende rechtsbijstand aan appellanten. De beslissing over de vergoeding van het griffierecht is aan het Dagelijks Bestuur. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 18 april 2006.