ECLI:NL:CRVB:2006:AW2836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1214 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht inschrijving bij ziekenfonds en schadevergoeding na beëindiging dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het ziekenfonds, dat haar inschrijving als verzekerde had beëindigd en haar een schadevergoeding had opgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet tijdig het einde van haar dienstverband heeft gemeld aan het ziekenfonds, wat leidde tot onterecht ingeschreven zijn als verzekerde. De Raad stelt vast dat appellante op de hoogte had moeten zijn van haar verzekeringsstatus, aangezien dit voortvloeit uit de Ziekenfondswet (Zfw). De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. De Raad wijst erop dat het aan appellante toegezonden polisblad geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet gericht is op zelfstandig rechtsgevolg. De Raad concludeert dat het ziekenfonds terecht de schadevergoeding heeft gevorderd, omdat appellante haar verplichtingen niet is nagekomen. De uitspraak wordt bevestigd zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/1214 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 februari 2004, 03/1596 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de onderlinge waarborgmaatschappij NUTS Zorgverzekering U.A., gevestigd te ’s-Gravenhage; thans: de onderlinge waarborgmaatschappij Delta Lloyd en OHRA Ziekenfonds U.A., gevestigd te ’s-Gravenhage (hierna: ziekenfonds)
Datum uitspraak: 4 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [A. K.], wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld.
Het ziekenfonds heeft een verweerschrift ingediend, waarop namens appellante schriftelijk is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2006. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het ziekenfonds heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van der Marel, werkzaam bij het ziekenfonds.
II. OVERWEGINGEN
Feiten
Appellante, geboren [in] 1982, stond bij het ziekenfonds op grond van het bepaalde bij en krachtens de ziekenfondswet (hierna: Zfw) laatstelijk tot 31 januari 2000 ingeschreven als medeverzekerde op de polis van haar moeder. Op 31 januari 2000 is zij in dienst getreden bij [naam werkgever]. Op 10 februari 2000 is dit dienstverband geëindigd. Appellante heeft deze beëindiging niet gemeld aan het ziekenfonds. In de periode van 10 februari 2000 tot 12 oktober 2001 heeft zij geen verzekeringsplichtige arbeid verricht en geen uitkering ontvangen uit hoofde waarvan zij verzekerd was. Met ingang van
12 oktober 2001 is haar een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet toegekend. Appellante heeft dit feit wel aan het ziekenfonds gemeld. Het ziekenfonds heeft daarin aanleiding gevonden om inlichtingen in te winnen bij [naam werkgever]. Op
5 december 2001 heeft [naam werkgever] schriftelijk verklaard dat het dienstverband met appellante per 10 februari 2000 is geëindigd. Het ziekenfonds is vervolgens tot de conclusie gekomen dat appellante over de periode van 12 februari 2000 tot 12 oktober 2001 ten onrechte ingeschreven heeft gestaan als verzekerde.
Het ziekenfonds heeft bij brief van 30 augustus 2002 kennis gegeven van zijn besluit om aan appellante een bedrag van
€ 2.091,46 in rekening te brengen wegens onrechtmatige inschrijving over de periode van 12 februari 2000 tot en met
11 oktober 2001. Op het door appellante te betalen bedrag heeft het ziekenfonds de nominale premie in mindering gebracht, als gevolg waarvan een nog aan het ziekenfonds te betalen bedrag resteerde van € 1.766,96.
Het ziekenfonds heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 augustus 2002 bij besluit van 5 maart 2003 ongegrond verklaard.
Het ziekenfonds heeft appellante in de maand maart 2003 een polisblad toegezonden met de ingangsdatum 31 januari 2000.
Het daartegen door appellante bij brief van 3 april 2003 gemaakte bezwaar heeft het ziekenfonds bij besluit van 9 april 2003 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de besluiten van 5 maart 2003 en 9 april 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij zich niet als verzekerde heeft ingeschreven bij het ziekenfonds, dat zij nooit premienota’s heeft ontvangen en dat zij ook nimmer tot betaling van premie is aangemaand. Dat zij
desalniettemin als verzekerde ingeschreven heeft gestaan, kan haar niet worden verweten. Zij wist niet dat zij bij het ziekenfonds verzekerd was, omdat zij geen polis heeft ontvangen. Bovendien kan zij niet aansprakelijk worden gesteld voor de nalatigheid van [naam werkgever] om de beëindiging van het dienstverband tijdig aan het ziekenfonds te melden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Schadevergoeding
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Zfw wordt al hetgeen (verder) de inschrijving als verzekerde ingevolge de Zfw betreft, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld. Daarbij kunnen verplichtingen worden opgelegd aan verzekerden, gewezen verzekerden, werkgevers en vroegere werkgevers.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: Inschrijvingsbesluit) zijn degenen die bij een ziekenfonds zijn ingeschreven, verplicht dit ziekenfonds terstond in kennis te stellen van feiten of omstandigheden welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde of medeverzekerde leiden. Ingevolge artikel 14, vierde lid, van het Inschrijvingsbesluit dienen deze kennisgevingen uiterlijk in de week na die waarin de bedoelde feiten of omstandigheden zich voordeden, aan het ziekenfonds te worden gedaan.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Inschrijvingsbesluit is het ziekenfonds bevoegd een vergoeding te vorderen voor schade die is geleden als gevolg van de omstandigheid dat degene die is ingeschreven in de verplichte verzekering verzuimd heeft het ziekenfonds waarbij hij is ingeschreven, overeenkomstig zijn verplichtingen ingevolge
artikel 14, derde en vierde lid, van het Inschrijvingsbesluit, in kennis te stellen van het einde van zijn verzekering.
De Raad is van oordeel dat appellante geacht moet worden ermee bekend te zijn geweest dat zij na haar indiensttreding bij [naam werkgever] zelfstandig verzekerd was ingevolge de Zfw, aangezien dit rechtstreeks voortvloeit uit de wet. Appellante moet temeer geacht worden daarmee bekend te zijn geweest, nu zij uit haar loonspecificatie heeft moeten kunnen afleiden dat daarvoor premie is afgedragen. De Raad moet verder vaststellen dat het ziekenfonds onweersproken heeft gesteld dat appellante zich in de in geding zijnde periode, bij [naam werkgever] en bij verschillende zorgverleners, daaronder begrepen het ziekenhuis
Westeinde en het ziekenhuis Leyenburg, als verzekerde bij het ziekenfonds heeft uitgegeven.
Nu het een feit van algemene bekendheid is dat de verzekering ingevolge de Zfw bij het einde van de dienstbetrekking eindigt, had appellante dit voor de inschrijving bij het ziekenfonds van belang zijnde feit terstond bij het ziekenfonds moeten melden. Vaststaat dat appellante dit niet heeft gedaan, zodat het ziekenfonds bevoegd was een vergoeding te vorderen voor de schade die het daardoor heeft geleden.
Nu appellante de hoogte van het verdrag van de schadevergoeding niet heeft bestreden en nu voorts voor het overige geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die tot het oordeel leiden dat het ziekenfonds niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is de Raad van oordeel dat het besluit van 5 maart 2003 in rechte standhoudt.
Dit betekent dat de rechtbank het tegen het besluit van 5 maart 2003 ingestelde beroep terecht ongegrond heeft verklaard.
Toezending polisblad
De Raad stelt ambtshalve vast dat noch het aan appellante toegezonden polisblad noch de daarin vermelde ingangsdatum kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht nu deze niet op zelfstandig rechtsgevolg zijn gericht. De Raad wijst erop dat zowel de verzekering van appellante als de ingangsdatum ervan rechtstreeks voortvloeit uit de Zfw en dat deze niet afhankelijk zijn van een op vaststelling gericht besluit van het ziekenfonds.
Dit betekent dat het ziekenfonds het bezwaar terecht, zij het op andere gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard, alsook dat de rechtbank het tegen het besluit van 9 april 2003 ingestelde beroep terecht ongegrond heeft verklaard.
Slotoverwegingen
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.