ECLI:NL:CRVB:2006:AW1802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2423 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassing op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de afwijzing van haar aanvraag om tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassing door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer werd bevestigd. Appellante, die door een ongeval in 1971 gehandicapt is geraakt, had eerder een vergoeding ontvangen voor de aanpassing van een auto, maar verzocht opnieuw om een tegemoetkoming na de aanschaf van een nieuwe auto. Het College had deze aanvraag afgewezen, stellende dat de aanpassingen aan de eerder vergoede auto nog niet aan vervanging toe waren. De rechtbank had deze afwijzing in een eerdere uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Appellante had in 1997 een vergoeding ontvangen voor de aanpassing van een Seat Inca, maar na problemen met deze auto had zij deze ingeruild voor een Ford Transit. De Raad oordeelde dat de aanpassingen aan de Ford Transit nog goed functioneerden en dat de eerdere vergoeding voor de Seat Inca nog niet was afgeschreven. De Raad concludeerde dat het College terecht had geweigerd om opnieuw een vergoeding te verstrekken, omdat de aanpassingen aan de Ford Transit nog adequaat waren en de afschrijvingsperiode nog niet was verstreken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen argumenten had aangedragen die de conclusie van het College konden weerleggen. De beslissing van het College om de aanvraag af te wijzen werd als redelijk beschouwd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 april 2006.

Uitspraak

04/2423 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 maart 2004, reg.nr. 03/1240 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Paardekooper, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006. Namens appellante is verschenen [A.H.R. T.], bijgestaan door mr. A. Apistola, kantoorgenoot van mr. Paardekooper. Het College heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante is in 1971 door een ongeval gehandicapt geraakt. Na een aanvraag daartoe heeft het College aan appellante bij besluit van 29 januari 1997 op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten een vergoeding van ƒ 21.360,33 toegekend voor het aanpassen van een door haar zelf aan te schaffen auto - een Seat Inca - ten behoeve van rolstoelvervoer.
Direct na de aanschaf in juli 1997 is gebleken dat de Seat Inca - vanwege problemen bij verkeersdrempels - niet geschikt was. Appellante heeft de Seat Inca bij de dealer ingeruild voor een aangepaste Ford Transit die in december 1997 nieuw is geleverd en die op 26 januari 1998 op kenteken is gesteld.
Op 26 september 2000 heeft appellante opnieuw een tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassing bij het College aangevraagd in verband met de voorgenomen aanschaf van een nieuwe auto.
Bij besluit van 1 februari 2001 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2001 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 februari 2001 ongegrond verklaard.
In juli 2001 heeft appellante een aangepaste Renault Master aangeschaft.
Bij uitspraak van 9 juli 2002 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 april 2001 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift van appellante te nemen. Daarbij heeft de rechtbank, voorzover van belang, overwogen dat het College zich weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat de aanpassingen aan de Ford Transit nog adequaat en niet aan vervanging toe waren, maar dat de door het College ter onderbouwing aangevoerde feiten en omstandigheden voor deze conclusie onvoldoende zijn.
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het College het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College, voorzover van belang en onder verwijzing naar een ambtelijk advies van 13 januari 2003, overwogen dat bij nader onderzoek is vastgesteld dat de aanpassingen aan de Ford Transit nog niet aan vervanging toe waren. Uit door het College ingewonnen informatie bij de heer Van Hest, ten tijde van belang werkzaam bij aanpassingsbedrijf Bever te Breda, waar zowel de Seat Inca als de Ford Transit zijn aangepast, is gebleken dat de Ford Transit een lift heeft en een vastzet-systeem waarin appellante meer gekanteld kon liggen. Van Hest acht het niet voorstelbaar dat de lift na drie jaar op zou zijn. Het GAK hanteerde indertijd voor dit soort producten een afschrijvingsperiode van zes/zeven jaar, terwijl de lift een levensduur van circa tien jaar heeft. Voorts is op 10 januari 2003 informatie ingewonnen bij de koper van de Ford Transit. Deze heeft verklaard dat de auto in juli 2001 met aanpassingen is overgenomen, dat de rolstoellift nog steeds in gebruik is en dat - na een eerste afstelprobleem - geen reparaties noodzakelijk zijn geweest. Ten slotte is informatie ingewonnen bij aanpassingsbedrijf Bierman B.V. te Voorhout, waar de doorverkoop van de Ford Transit heeft plaatsgevonden. De heer Roemburg heeft namens dit bedrijf aangegeven dat appellante bij zijn weten in het algemeen niet meer tevreden was met de Ford Transit en om die reden tot inruil heeft besloten. Als de rolstoellift van de Ford Transit versleten zou zijn geweest zou deze niet zijn doorverkocht. Het College heeft ten slotte aangegeven dat het om economische motieven inruilen van een adequate auto voor een niet adequate auto binnen de afschrijvingstermijn van de aanpassingen niet geldt als een noodzakelijke vervanging en dat dit niet kan leiden tot een nieuwe vergoeding van aanpassingskosten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 19 februari 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.3, aanhef en onder b, van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Zoetermeer (hierna: Verordening) kunnen burgmeester en wethouders de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren indien een middel waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de Verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
Het College is er naar het oordeel van de Raad terecht vanuit gegaan dat de bij besluit van 29 januari 1997 vergoede autoaanpassingen ten tijde in dit geding van belang niet waren afgeschreven. Het College heeft in 1997 feitelijk de aanpassingen aan de Seat Inca - ten bedrage van ƒ 20.360,33 - vergoed, waarna appellante nog in datzelfde jaar de waarde van deze investering - door de inruil - heeft doorgeschoven naar de aangepaste Ford Transit. Als gevolg daarvan moet de in 1997 verstrekte voorziening in het kader van artikel 6.3 van de Verordening geacht worden te zijn opgegaan in de aanpassingen aan de Ford Transit.
Het is de Raad op grond van de stukken voorts gebleken dat de aanpassingen aan de Ford Transit - ten tijde van de verkoop daarvan in juli 2001 en nadien - ook feitelijk nog goed functioneerden.
Nu appellante overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan de Raad tot de conclusie zou moeten komen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot weigering gebruik heeft kunnen maken komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.
(get) R.M. van Male.
(get) M. Renden.