ECLI:NL:CRVB:2006:AV9475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1113 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening toeslag krachtens Toeslagenwet en de ingangsdatum van de WW-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 3 januari 2005, waarin de herziening van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aan de orde was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 februari 2006, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Hees, wel. De Raad heeft vastgesteld dat het geschil beoordeeld moet worden aan de hand van de Toeslagenwet zoals die gold ten tijde van de herziening.

De Raad heeft de feiten zoals weergegeven door de rechtbank als uitgangspunt genomen. Gedaagde had op 11 december 2003 de aan appellante toegekende toeslag ingevolge de TW herzien met terugwerkende kracht tot 11 november 2002. Dit besluit werd later gewijzigd, waarbij de ingangsdatum van de herziening werd aangepast naar 8 december 2003. De centrale vraag in deze procedure was of gedaagde de herziening van de toeslag op goede gronden had doorgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft, net als de rechtbank, deze vraag bevestigend beantwoord en zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak geschaard. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, met mr. B. van Zoelen-Altunc als griffier. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2006.

Uitspraak

05/1113 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 3 januari 2005, nummer 04/172 WW, gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 mei 2005 heeft appellante de Raad nog een tweetal stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 februari 2006, waar appellante niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Toeslagenwet (TW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Bij besluit van 11 december 2003 (het bestreden besluit) heeft gedaagde de aan appellante toegekende toeslag ingevolge de TW met ingang van 11 november 2002 herzien. Bij besluit van 7 januari 2004 heeft gedaagde de ingangsdatum van de herziening gewijzigd in 8 december 2003.
Het gaat in dit geding om de vraag of gedaagde de toeslag ingevolge de TW met ingang van 8 december 2003 op goede gronden heeft herzien.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep heeft appellante geen grieven naar voren gebracht tegen de herziening van de toeslag ingevolge de TW. Het hoger beroep treft dan ook geen doel.
Appellante heeft in haar beroepschrift benadrukt dat zij er belang bij heeft dat er een uitspraak wordt gedaan over haar rechten ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Gelet op de inhoud van de voormelde besluiten ligt in dit geding alleen de toeslag ingevolge de TW ter beoordeling voor.
Ter voorlichting van appellante merkt de Raad op dat appellante, zo zij de vaststelling van haar WW-rechten wilde aanvechten, dat had kunnen doen door in beroep te gaan tegen de beslissing van gedaagde op haar bezwaren naar aanleiding van het besluit van
19 januari 2005.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Zoelen-Altunc als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) B. van Zoelen-Altunc.
BvW
133