ECLI:NL:CRVB:2006:AV8763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2118 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woningaanpassing op basis van onzorgvuldig RIO-advies in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Betrokkene, die lijdt aan een neurologische aandoening, had op 6 juni 2002 een aanvraag ingediend voor woningaanpassingen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De aanvraag werd afgewezen op basis van een advies van A. Wamelink, indicatieadviseur bij het Regionaal Indicatie Orgaan Over-Betuwe (RIO), die concludeerde dat betrokkene nog niet rolstoelafhankelijk was. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoerde dat het advies niet zorgvuldig was, omdat Wamelink geen arts was.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente, omdat het advies van het RIO ondeugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat een arts betrokkene persoonlijk had moeten zien om een goed oordeel te kunnen vellen over zijn beperkingen, gezien de progressieve aard van zijn ziekte.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de gemeente niet had mogen afgaan op het advies van Wamelink zonder dat er een medische beoordeling door een arts had plaatsgevonden. De Raad benadrukte dat het advies niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er geen schriftelijke weergave was van het contact met de huisarts en er geen contact was opgenomen met de specialist van betrokkene. De Raad veroordeelde de gemeente in de proceskosten van betrokkene en legde een griffierecht op.

Uitspraak

04/2118 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 maart 2004, reg.nr. 03/996 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 5 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.A. Broeren, werkzaam bij de gemeente Lingewaard. Betrokkene is - met bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling treedt in dit geding appellant in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Bemmel. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bemmel.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Betrokkene, die een neurologische aandoening heeft, heeft op 6 juni 2002 bij appellant in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een aanvraag ingediend voor onder meer aanpassingen van zijn woning teneinde deze rolstoeltoegankelijk te maken. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft A. Wamelink, indicatieadviseur bij het Regionaal Indicatie Orgaan Over-Betuwe (hierna: RIO), op 9 augustus 2002 desgevraagd aan appellant een medisch advies uitgebracht. In dit advies is geconcludeerd dat nog geen sprake is van rolstoelafhankelijkheid van betrokkene. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 3 oktober 2002 het verzoek van betrokkene afgewezen.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 3 oktober 2002 bezwaar gemaakt en hiertoe onder meer aangevoerd dat, nu Wamelink geen medicus is, appellant ten onrechte op zijn oordeel is afgegaan.
Bij besluit van 21 maart 2003 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2002 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich hierbij onder meer op het standpunt gesteld dat het kennisniveau van de indicatieadviseur blijkens informatie van het RIO als gevolg van jarenlange ervaring en opleiding gelijk is te stellen met dat van een arts en dat het advies in casu in overleg met en met fiat van een arts is opgesteld. De zorgvuldigheid van het advies is hiermee naar het oordeel van appellant gewaarborgd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 maart 2003 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering, en bepaald dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene dient te nemen. De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen dat in het onderhavige geval, gelet op het feit dat de ziekte van betrokkene een progressief verloop kent en hij had aangegeven dat sprake was van een verslechtering, een arts betrokkene in persoon had moeten zien om zich een eigen oordeel te vormen omtrent de beperkingen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij of krachtens de Wvg is bepaald bij verordening daartoe regels dient vast te stellen. Ter uitvoering van die bepaling heeft de Raad van de gemeente Bemmel een Verordening Voorzieningen Gehandicapten (hierna: Verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvg - voorzover hier van belang - dient de verordening, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvg in ieder geval regels over de procedure met betrekking tot het inwinnen van deskundigenadvies te bevatten.
Artikel 6.1 van de Verordening bevat bepalingen die zien op het inwinnen van een deskundigenadvies. Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat de adviseur dient te beschikken over medische kennis op het niveau van een arts en voorts over sociale kennis, ergonomische kennis en technische kennis. Blijkens de toelichting op deze bepaling wordt onder medische kennis verstaan het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van de ziekte/stoornis naar de beperking. Voorts is aangegeven dat de opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden niet geconcentreerd hoeft te zijn in één adviesfunctie.
Appellant heeft ter zitting desgevraagd bevestigd het RIO te beschouwen als adviseur in de zin van artikel 6.1, vierde lid, van de Verordening. Gelet op het feit dat bij het RIO artsen werkzaam zijn die - conform het Protocol WVG procedure RIO OverBetuwe - door de indicatieadviseurs verrichte onderzoeken en adviezen beoordelen en fiatteren, is volgens appellant op zichzelf voldaan aan het in de Verordening opgenomen vereiste dat de adviseur dient te beschikken over medische kennis op het niveau van een arts.
De Raad is evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval niet kon worden volstaan met een beoordeling van het door Wamelink opgestelde advies en een fiattering daarvan achteraf door een arts van het RIO. Hiertoe overweegt de Raad dat naar aanleiding van het verzoek van betrokkene beoordeeld had moeten worden in hoeverre bij hem sprake is van een progressie van zijn ziekte en in hoeverre hij als gevolg daarvan beperkingen in zijn woonruimte ondervindt. Nu dit onderzoek mede ziet op de - medische - vaststelling van zowel de (verslechtering van de) lichamelijke gesteldheid van betrokkene als de mate van de daaruit voortvloeiende beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat dit in zoverre door een arts van het RIO, die daartoe immers bij uitstek is gekwalificeerd, had moeten worden verricht.
De Raad is voorts van oordeel dat het in casu uitgebrachte advies van het RIO niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Wamelink heeft blijkens de gedingstukken weliswaar telefonisch contact gehad met de huisarts van betrokkene, doch een schriftelijke weergave van de tijdens dat gesprek gegeven informatie ontbreekt. Daarnaast is geen contact opgenomen met de specialist van betrokkene terwijl betrokkene op het aanvraagformulier expliciet heeft vermeld dat zijn neuroloog Jonge werkzaam is in het MS Centrum te Nijmegen.
Het voorgaande betekent dat appellant zijn besluitvorming niet op het advies van het RIO heeft mogen en kunnen baseren zodat de rechtbank het besluit van 21 maart 2003 bij de aangevallen uitspraak terecht heeft vernietigd.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Lingewaard;
Bepaalt dat van de gemeente Lingewaard een griffierecht van € 422,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M. Renden.
BKH 230306